Non-concurrentiebeding van 5 jaar

Het postcontractuele non-concurrentbeding in de franchiseovereenkomst blijft een bron van geschillen. Ook in een kwestie, waarbij een franchisegever via de rechter een verbod vroeg van de handelsactiviteiten van een voormalige franchisenemer (lees het vonnis hier).

Franchisegever exploiteert een franchiseformule waarbij franchisenemers klanten behandelden tegen hoofdluis door middel van het toedienen van hete lucht. Op enig moment heeft de franchisegever de franchiseovereenkomst met één van de franchisenemers ontbonden op grond van wanprestatie. De franchisenemer ging vervolgens met de onderneming door onder een eigen naam met het aanbieden van hoofdluisbehandelingen. Dat was volgens de franchisegever in strijd met het postcontractuele non-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst. Op grond daarvan mocht de (ex-)franchisenemer gedurende een periode van vijf jaren na het einde van de franchiseovereenkomst niet in dezelfde (of soortgelijke) branche opereren in (kennelijk) geheel Nederland.

Aldus de rechter is er sprake van een overtreding van het non-concurrentiebeding en dient de (ex-)franchisenemer zich te onthouden van concurrerende activiteiten. Een door de (ex-)franchisenemer opgeworpen mededingingsrechtelijk verweer sneuvelt, omdat niet voldoende duidelijk wordt dat er sprake is van een merkbare verstoring van de mededinging, zoals bedoeld in artikel 6 Mededingingswet. Andere verweren blijken ook niet toerijkend.

Uit het vonnis blijkt niet dat de betreffende franchisenemer zich ook heeft beroepen op de beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid. Mogelijk dat daar nog enige winst voor de franchisenemer te behalen zou zijn geweest, omdat het non-concurrentiebeding kennelijk voor vijf jaren geldt in geheel Nederland. Een dergelijke beding is, zonder verdere toelichting, (uitermate) fors te noemen. Aan de ene kant moet een franchisegever in staat worden gesteld om haar formule te beschermen tegen oneigenlijke concurrentie, doch aan de andere kant dient een beperking ook niet verder te gaan dan strikt noodzakelijk daarvoor. Een vijf jaar durende beperking om in heel Nederland concurrerende activiteiten te ontplooien, lijkt op het eerste gezicht wel degelijk forser dan noodzakelijk. Verder is opvallend te noemen dat de rechter in zijn vonnis geen enkele tijdslimiet heeft gekoppeld aan het concurrentieverbod, zoals de in de franchiseovereenkomst genoemde vijf jaar. Hiermee lijkt er – in strijd met de afspraken tussen partijen – een eeu-wigdurend concurrentieverbod op de (ex-)franchisenemer gelegd te worden voor geheel Nederland. Het is de vraag in hoeverre dat de bedoeling kan zijn geweest.

Jan-Willem Kolenbrander
De CLERCQ Advocaten

Stel je vraag aan Jan-Willem Kolenbrander
CAPTCHA