DE GOODWILLBEPALING: 5 MISVERSTANDEN LANGS DE MEETLAT

Rondom de nieuwe Wet franchise is er veel te doen en het valt op dat de meningen over hoe de bepalingen van de Wet franchise dienen te worden geïnterpreteerd nogal uiteenlopen. Op veel punten is er echter geen reden tot twijfel en is de wet duidelijk. In deze bijdrage zullen wij enkele aspecten ten aanzien van de goodwillbepaling langs de meetlat leggen.

Misverstand 1: er is altijd goodwill in de franchise-onderneming

Er is niet altijd goodwill in een franchise-onderneming aanwezig. Het hangt af van de precieze feiten en omstandigheden, de sector waarin de formule actief is, het soort formule, hoe de vestiging presteert en dergelijke. Zo zal er bijvoorbeeld geen goodwill zijn als de franchisevestiging ondermaats presteert. In zo’n geval kan er zelfs sprake zijn van “badwill” ofwel van negatieve goodwill. 

Misverstand 2: als er goodwill is, moet de franchisegever deze betalen als hij de franchise-onderneming koopt.

Mocht er goodwill zijn in de franchise-onderneming, dan kan dit op de conto van de franchisegever of de franchisenemer zijn, of zelfs een combinatie. Volgens de memorie van toelichting bij de goodwillbepaling zal er moeten worden gekeken per formule aan wie de goodwill toekomt. Ook hier gaat het om de precieze omstandigheden van het geval. Bij hard franchise of bekende brands (merken) ligt het meer voor de hand dat de goodwill volledig, of in grote mate, op de conto komt van de franchisegever. 

Misverstand 3: de goodwillbepaling bij franchise lijkt erg op de goodwillbepaling die geldt voor agentuurovereenkomsten

Er zijn in feite meer verschillen dan overeenkomsten bij de goodwillbepaling die van kracht is bij handelsagentuur en de bepaling geldt voor franchiseovereenkomsten. De grootste verschillen zijn de volgende:

1.    Voor franchise geldt het vereiste voor het verschuldigd zijn van goodwill dat de onderneming van de franchisenemer wordt overgenomen door de franchisegever. Deze eis geldt niet bij agentuur. De goodwill is wel of niet gecreëerd en de principaal gaat daar wel of niet blijvend voordeel van ondervinden. Ook de hoogte van de vergoeding volgt bij agentuur uit de regels van de wet. De wet franchise zegt alleen dat er in de franchiseovereenkomst afspraken over goodwillvergoeding, toepasselijk bij overname van de onderneming van de franchisenemer, moeten worden gemaakt. Bij franchise heeft de franchisegever dus zelf in de hand of hij goodwill gaat betalen of niet. Hij hoeft de onderneming niet over te nemen en hij kan voor die gevallen waar hij dit wel doet al in de franchiseovereenkomst met de franchisenemer onderhandelen over de hoogte, of de wijze van bepaling van de hoogte, van een eventuele goodwillvergoeding.

2.    Voor agentuur geldt een maximum goodwillvergoeding van één jaar beloning (berekend over het gemiddelde van de afgelopen 5 jaren) waar je niet boven kan komen. Voor franchise is er geen sprake van een dergelijk maximum.

3.    Voor agentuur is er dus een duidelijk aanknopingspunt van één jaar beloning van de agent als maximum. Voor de vraag of er goodwill is in een franchiseonderneming zijn geen regels aangereikt. Ook is er voor franchise geen enkel aanknopingspunt hoe de goodwill dient te worden vastgesteld. Als er al sprake is van goodwill, zijn er ook geen duidelijke handreikingen hoe moet worden vastgesteld in hoeverre deze voor conto van franchisegever en van franchisenemer komt.

4.    Als de agent de vordering op goodwill niet binnen één jaar na het einde van de overeenkomst indient, vervalt het recht op goodwill. Bij franchise is wat er in de franchiseovereenkomst staat het uitgangspunt en is er geen wettelijke termijn, anders dan de normale regels voor verjaring.

5.    De agent heeft geen recht op goodwill als hij zelf de relatie met de principaal beëindigt (en niet wegens een dringende reden of ziekte/pensioen). Bij franchise geldt deze regel niet, wel zijn alle omstandigheden relevant voor de vraag of er goodwill is, aan wie deze toekomt en of er goodwill vergoed moet worden.

Misverstand 4: als de franchisegever de huurovereenkomst overneemt (“in de plaats stelling”) dan moet hij goodwillvergoeding betalen.

 Goodwill behoeft, indien aanwezig en toekomend aan de franchisenemer, alleen vergoed te worden als de franchisegever de onderneming van de franchisenemer overneemt. Een in de plaats stelling is juridisch en commercieel bezien iets anders dan het overnemen van een onderneming en op zichzelf dus onvoldoende voor het aannemen van een vergoedingsverplichting. De overige feiten en omstandigheden zijn van belang. Als naast in de plaats stelling ook andere overeenkomsten, werknemers, voorraad, winkelinrichting, inventaris en dergelijke overgaan op de franchisegever, ligt het wel voor de hand een overname van de onderneming aan te nemen maar de wet geeft geen duidelijkheid wanneer dit precies het geval is.

Misverstand 5: als er niets in de franchiseovereenkomst is opgenomen over goodwill, dan moet de franchisegever goodwillvergoeding betalen bij einde van de franchiseovereenkomst. 

Als er niets in de franchiseovereenkomst is opgenomen en er is 1) goodwill in de franchiseonderneming die 2) aan de franchisenemer toekomt, en 3) de franchisegever neemt de onderneming van de franchisenemer over, dan is er basis voor een vergoeding. Aangezien er dan niet is afgesproken hoe de hoogte daarvan te berekenen zal specifiek moeten worden gekeken wat de waarde van de goodwill is die in deze situatie voor vergoeding in aanmerking komt.

Auteurs: Tessa de Mönnink, Parker Advocaten
Martine de Koning, Kennedy van der Laan Advocaten
Tessa de Mönnink Tessa de Mönnink
Advocaat / Partner bij Parker Advocaten
Stel je vraag aan Tessa de Mönnink
CAPTCHA