Andere zienswijze op non-concurrentiebeding

In deze column visie reageer ik op het artikel van Kees Kan in de Franchise+ Nieuwsbrief van 2 juli jl. over het non-concurrentiebeding. Hij reageert daarin op een recente uitspraak van het gerechtshof Amsterdam. In deze uitspraak staat dat een franchisenemer (van de Coffee Company) bij de beëindiging van zijn franchisecontract mag worden gehouden aan een non-concurrentiebeding. Dit beding is bij het sluiten van het franchisecontract tussen partijen overeengekomen en is bedoeld ter bescherming van de knowhow die de franchisegever bij het sluiten van de franchiseovereenkomst aan de franchisenemer ter beschikking heeft gesteld.

Kan probeert met enige argumenten aan te tonen dat dit beding de ongelijke positie tussen franchisegever en franchisenemers versterkt. Vooral zijn laatste argument, waar Kan het arbeidsrecht erbij haalt, overtuigt niet. Het arbeidsrecht regelt immers de rechtsverhouding tussen een werkgever en zijn medewerkers. Een klein onderdeel daarvan analoog van toepassing willen laten zijn op de rechtspositie tussen 2 zelfstandige ondernemers gaat mij erg ver.

Om ons een goed oordeel te kunnen vormen over dit beding moeten we kijken naar de strekking en het doel ervan. Cruciaal in een franchiserelatie is de overdracht van knowhow. De knowhow is een onmisbaar element voor het succesvol functioneren van een formule en vaak de reden dat een franchisenemer zich bij die formule wenst aan te sluiten. Met deze knowhow dient derhalve zorgvuldig te worden omgegaan. Ter bescherming daarvan mag de franchisegever dan ook een non-concurrentiebeding opnemen dat na afloop van de overeenkomst gelding heeft, echter slechts gedurende een periode van 1 jaar. Voorts wordt de knowhow vaak nog beschermd met geheimhoudingsverklaringen en een daaraan gekoppelde boetebepaling.

Het kan en mag niet zo zijn, zo stelt de Europese Commissie, dat een franchisenemer zich aansluit bij een formule, vervolgens met gebruikmaking van de knowhow zijn bedrijf succesvol exploiteert om daarna, na afloop van het franchisecontract, de opgedane kennis en verkregen knowhow te gebruiken voor een nieuwe eigen onderneming in dezelfde branche dan wel zich aan te sluiten bij een concurrerende formule.

Tenslotte merk ik nog op dat de betreffende franchisenemer naar ik mag aannemen (het is toch een zelfstandig ondernemer!) bewust voor de formule heeft gekozen en derhalve ook bewust de inhoud van het franchisecontract, inclusief concurrentiebeding, heeft geaccepteerd. Na afloop van het contract proberen onder bepaalde bepalingen uit te komen, dat mag best, maar de kans op succes is erg klein immers de geoorloofdheid van deze bescherming is door het Europees Hof al in 1986 uitdrukkelijk gesteld in het Pronuptia-arrest.

Mr Jos Burgers
Directeur franchise NFV

Franchise+ Franchiseplus
Redactie