Collectieve besluitvorming in franchiserelaties
Naar aanleiding van de zaak Reesink tegen Duinen, door het gerechtshof te Arnhem op 30 maart 1999 behandeld, heb ik in 1999 in het decembernummer van Franchise+, betoogd dat franchisegevers gerechtigd zijn het franchisesysteem (ingrijpend) te veranderen, mits de wijziging plaats heeft na overleg met de franchisenemers. Meestal zijn zij verenigd in een franchiseraad. Aldus vindt als het ware collectieve besluitvorming plaats. Ik betoogde, dat indien de franchiseraad wijzigingen noodzakelijk acht, alle franchisenemers aan dat besluit gebonden zijn, "indien de statuten van de franchisenemersvereniging ofwel het franchisecontract in die gebondenheid voorziet. Is dat niet het geval, dan zijn mijns inziens de franchisenemers ook gebonden aan het besluit, omdat het franchiseketenbelang dat vereist, zij het dat een weigerachtige franchisenemer alsdan de keuze heeft om de opgelegde wijziging te volgen, dan wel de franchiseovereenkomst te beëindigen."
Recent is deze stelling bevestigd in een omvangrijke en kostbare arbitrageprocedure die is aangespannen door 20 franchisenemers. Het betreft een keten die werkzaam is in het hypotheekbemiddelingsbedrijf. De franchisegever vond het nodig om de formule ingrijpend te wijzigen. De franchiseraad ging akkoord. Om de wijziging te financieren, waren de franchisenemers onder meer verplicht af te zien van de winstdelingsregeling en werden de marketingkosten verhoogd van € 1.134,- per maand/per franchisenemer naar € 20.420,- per jaar/per franchisevestiging.
De franchisegever was van oordeel dat zij gerechtigd was de wijzigingen van het systeem door te voeren, omdat de wijzigingen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid waren genomen, in nauw overleg met het bestuur van de franchisenemersvereniging en KPMG. In de franchiseovereenkomst was bovendien een clausule opgenomen, waarin staat dat de franchisegever gerechtigd is om het systeem binnen redelijke grenzen te wijzigen en/of aan te passen, met dien verstande dat voor een wezenlijke wijziging toestemming van het bestuur van de vereniging van franchisenemers nodig is.
Statutaire bevoegdheid
Twee problemen kenmerken de zaak. In de eerste plaats heeft het bestuur van de vereniging toestemming verleend, zonder machtiging van de franchiseleden. Bovendien was de toestemming verleend in strijd met een besluit van de Algemene Ledenvergadering van november 1997. Uit de notulen van die vergadering blijkt dat over onderwerpen die betrekking hebben op het in rekening brengen van kosten buiten de 30% afdracht (aan de franchisegever) in het vervolg doorgang te laten vinden bij tweederde meerderheid van de aanwezige leden. Het bestuur had echter zonder ruggespraak met de leden goedkeuring verleend aan een kostbare wijziging. De zaak is voorgelegd aan de rechtbank Almelo die oordeelde dat het bestuur een eigen bevoegdheid heeft en niet is gehouden aan de besluiten van de Algemene Ledenvergadering. Het zou anders zijn, indien de statuten zo’n verplichting opleggen, maar dat was in casu niet het geval. Franchisenemers(verenigingen) dienen dus op grond van deze uitspraak nog eens kritisch naar de statuten te kijken, om dit soort problemen te voorkomen. Tegen de uitspraak van de rechtbank is hoger beroep aangetekend. En het hof heeft op 19 juli jl. het besluit van het bestuur om de verhoging van de marketingbijdrage goed te keuren, vernietigd.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld, dat het besluit van de vereniging geen wijzigingen brengt in de contractuele verhouding tussen een individuele franchisenemer en de franchisegever. Tegen dit oordeel is geen beroep ingesteld, maar voor franchisepartijen is de beslissing van de rechtbank van groot belang. Ook de desbetreffende franchisegever kwam van een koude kermis thuis, want hij ging er -achteraf ten onrechte- van uit dat het franchisesysteem kon worden gewijzigd, omdat het bestuur van de franchisevereniging toestemming heeft verleend.
Contractuele bevoegdheid
Het tweede probleem is de franchisesysteemwijzigingsclausule in de franchiseovereenkomst. Het ziet er op het eerste gezicht doortimmerd uit. De bepaling is ook wel goed, zij het dat -in het licht (context) van het gehele contract- wijziging van het franchisesysteem niet zonder kleerscheuren kan worden doorgevoerd. Natuurlijk is de franchisegever gerechtigd zijn franchiseformule te wijzigen. Zij is zelfs gerechtigd de overeengekomen fee flink te verhogen!! Maar dan ontstaat een andere formule dan die waar de franchisenemer zich destijds bij heeft aangesloten. Met zo’n wijziging van de essentialia van de overeenkomst hoeft een contractspartij geen genoegen te nemen. Volgens de arbitragecommissie hebben franchisenemers alsdan het recht om hun contract te beëindigen. Zuur genoeg voor de franchisegever bevatte haar overeenkomst geen exitregeling. Heel zuur, want de commissie oordeelde uiteindelijk dat de franchisegever ruim € 280.000,- aan ten onrechte geïncasseerde provisie moest terug betalen, alsmede ca. € 65.000,- kosten voor de arbiters. Twintig franchiseovereenkomsten werden binnen een maand na de uitspraak ontbonden en de concurrentiebedingen werden van tafel geveegd. De zaak is nog niet afgelopen, want op andere onderwerpen wordt thans verder geprocedeerd.
De les die uit deze procedures kan worden geleerd, is voor franchiseland van bijzonder groot belang. Statuten van franchiseverenigingen moeten op deze onderwerpen kritisch worden bekeken en franchiseovereenkomsten moeten in dit verband of goede exitbepalingen bevatten of voorzien in continuering van de rechtsverhouding na wijziging van het franchisesysteem. En het belangrijkste is dat statuten en franchisecontracten op elkaar moeten worden afgestemd. Er moet interactie zijn, hetgeen bovendien van buitengewoon belang is in alle franchisebetrekkingen. Een goede, open en eerlijke communicatie tussen franchisepartijen bevordert de relatie en voorkomt heel veel problemen.