Revolutie of evolutie? Ontwikkelingen in de rechtspraak omtrent prognose problematiek
Onlangs is er een uitspraak gewezen die mogelijk weer een nieuw facet toevoegt aan het reeds zeer rijke palet van inzichten over hoe een rechter dient om te gaan met zaken waarbij de deugdelijkheid van de verstrekte prognose ter discussie staat. Maar betreft dit een volstrekt nieuw inzicht of kan het beschouwd worden als een voortzetting van de lijn die al eerder is ingezet?
Inleiding
Het moge duidelijk zijn dat een prognose een wezenlijk onderdeel vormt bij de besluitvorming van een kandidaat-franchisenemer om al dan niet franchisenemer te worden van een bepaalde formule. Immers, hoe leuk of hip een franchiseformule ook is – uiteindelijk zal er toch ook brood op de plank moeten komen. Het grote belang van een exploitatieprognose voor de besluitvorming van de kandidaat-franchisenemer maakt dat dit document natuurlijk ook betrouwbaar moet zijn.
Prognoses blijken echter helaas niet altijd op een even zorgvuldige wijze tot stand te zijn gekomen. De redenen daarvoor zijn divers. Een franchisegever of de door haar ingeschakelde deskundige kan een inschattingsfout maken, zoals het verkeerd beoordelen van aanwezige concurrentie of marktruimte. Soms maken franchisegevers gemakshalve gebruik van exotische rekenformules om een prognose op te stellen waarbij de onderliggende methodiek echter niet deugt. Nog schrijnender is natuurlijk de situatie dat een franchisegever bewust een veel te rooskleurige prognose verstrekt, terwijl zij weet dat deze niet juist is.
Voorgeschiedenis
Hoe rechters met ondeugdelijke prognoses omspringen, heeft de afgelopen decennia de nodige veranderingen ondergaan. Zo waren rechters in eerste instantie van mening dat er uit de franchiseovereenkomst een bijzondere zorgplicht van de franchisegever voortvloeide. Die zorgplicht bracht met zich mee dat de door de franchisegever verstrekte prognose gebaseerd diende te zijn op een grondig en zorgvuldig uitgevoerd markt- en vestigingsplaatsonderzoek. Waren de prognoses niet terug te voeren op een dergelijk onderzoek, dan had de franchisegever wanprestatie gepleegd.
De uitspraak inzake Vinogroep
De rechtbank merkte op dat een franchisenemer zich in een afhankelijke positie bevindt ten opzichte van de franchisegever en dat daarom op de franchisegever een zorgplicht rust om ondersteuning en bijstand te verlenen aan de franchisenemer. Deze zorgplicht geldt, gezien de afhankelijke positie waarin de franchisenemer zal gaan verkeren, volgens de rechtbank ook al in de precontractuele fase. In hoger beroep bleef deze overweging in stand.
Afsluitend
Jan-Willem Kolenbrander, franchiseadvocaat
De Clercq Advocaten Notariaat
- Rechtbank Breda 14 april 1998, Prg 1998/4967 (Aviti / Kinderparadijs).
- HR 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7329 (Paalman / Lampenier).
- Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:311 (Street One).
- Hof Den Bosch 14 april 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1607 (Vinogroep).
- Zie randnummer 168 van L.S.J. Houben, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlandse Burgerlijk recht. 7. Bijzondere overeenkomsten. Deel X. Onbenoemde overeenkomsten, Deventer: Kluwer 2015.
- Parket bij de Hoge Raad 4 november 2011, ECLI:NL:PHR:2016:1117 (Street One).