Harde noodzaak van franchisewetgeving!
De verwachting is dat er op korte termijn meer duidelijkheid komt over franchisewetgeving. Daarmee moet de positie van de franchisenemer worden versterkt. Dat is dringend noodzakelijk omdat de verhouding tussen franchisegever – franchisenemer een natuurlijke dis-balans kent. Net als bij verhoudingen tussen verhuurder-huurder, werkgever-werknemer en principaal-agent (agentuur). In die laatste gevallen heeft de wetgever de dis-balans onderkend en de positie van huurders, werknemers en agenten versterkt door speciale wetgeving.
Één van de misverstanden die in de discussie over de noodzaak van franchisewetgeving terugkeert, is het veelgehoorde argument van (adviseurs van) franchisegevers dat franchisenemers “zelfstandig” ondernemers zijn. Daarmee wordt beargumenteerd dat zij goed in staat zijn om zelf voor hun belangen op te komen, de juiste afwegingen te maken en te beslissen of zij wel of niet een franchiseovereenkomst willen aangaan. Op zich klopt dat allemaal maar dat geldt natuurlijk ook voor werknemers, huurders en agenten. En toch vond de wetgever het noodzakelijk om die groep extra bescherming te bieden omdat zij – net als franchisenemers – in een kwetsbare en afhankelijke positie komen te verkeren na het tekenen van hun huurovereenkomst, arbeidsovereenkomst en agentuurovereenkomst.
Een franchisenemer geeft vanaf het moment dat hij de franchiseovereenkomst tekent een belangrijk deel van zijn zelfstandigheid op. Natuurlijk kan hij zelfstandig blijven acteren maar door de gebondenheid aan de franchiseovereenkomst is die vrijheid nog maar (zeer) beperkt. In juridische zin is hij gebonden aan tal van verplichtingen (aanzienlijk meer dan franchisegever), in de exploitatie van de formule is hij grotendeels afhankelijk van franchisegever en in financiële zin is er meestal ook afhankelijkheid door leningen van de bank. Verder is een franchisenemer na het einde van de franchiseovereenkomst vaak gebonden aan een non-concurrentiebeding en een klantenbeding en niet zelden ontbreekt een redelijke goodwillvergoeding. Door deze combinatie ontstaat een duidelijke disbalans tussen de positie van franchisenemer enerzijds en die van franchisegever anderzijds. Die disbalans leidt in de praktijk nog al eens tot wantoestanden waarbij de verschillende (machts)posities worden ge(mis)bruikt. Zo kan bijvoorbeeld de weigering van een franchisenemer om in te stemmen met een feeverhoging of een formulewijziging zo maar leiden tot een voor franchisenemer risicovolle discussie over de vraag of de franchiseovereenkomst zal worden verlengd of niet. Of een achterstallig fee die gedurende lange tijd zonder problemen is gedoogd kan dan opeens worden gezien als een wanprestatie met een dreigende ontbinding van de franchiseovereenkomst als gevolg. Beëindiging van de franchiseovereenkomst betekent in zulke gevallen meestal enorme financiële schade voor franchisenemer die gepaard gaat met de onmogelijkheid om nog vergelijkbare activiteiten te kunnen verrichten (non-concurrentie/klantenbeding). De zelfstandig acterende franchisenemer zal onder die omstandigheden wel drie keer nadenken alvorens op te (durven) komen voor zijn gerechtvaardigde belangen.
Het is deze disbalans die noodzakelijk maakt dat er snel stevige franchisewetgeving komt ter versterking van de positie van franchisenemers!
Kees Kan
Advocaat
Franchisehulp
Kan Vlassenroot Advocaten