Goodwill onder de franchisewet

De Wet Franchise vereist dat franchiseovereenkomsten duidelijk zijn over goodwill. Of er sprake is van goodwill, de manier waarop deze vastgesteld wordt en in hoeverre een deel van die goodwill aan franchisegever toekomt. Voor de situatie dat franchisegever de vestiging overneemt voor eigen beheer of om deze door te verkopen, moet in het franchisecontract ook duidelijk beschreven worden hoe die goodwill bij beëindiging van de franchisesamenwerking vergoed wordt aan de franchisenemer.

In het artikel ‘goodwill voor de verkopende franchisenemer?’ betogen wij dat, wanneer er sprake is van goodwill, dit bij verkoop in de eerste plaats voor de franchisenemer is. Maar ook dat men voor een goede beoordeling per formule en zelfs per situatie naar de feitelijke omstandigheden moet kijken. Dit thema is momenteel bij uitstek nog “werk in uitvoering”. 

De situatie heeft invloed op de goodwill

Er kunnen zich verschillende situaties voordoen: 

  1. De franchisegever neemt de vestiging en/of activiteiten van de franchisenemer tussentijds of bij afloop van de franchiseovereenkomst over als gevolg van een aanbiedingsplicht door franchisenemer in het franchisecontract. 
  2. De franchisenemer biedt zijn vestiging aan franchisegever aan nadat deze geen koper heeft kunnen vinden.
  3. De franchisenemer wil bij afloop van de lopende franchiseovereenkomst de nieuwe, op onderdelen vernieuwde voorwaarden voor een volgende contractperiode niet accepteren. Hiervoor kunnen heel geldige redenen zijn. Bijvoorbeeld: 
    • de terugverdientijd voor nieuwe investeringen wordt te lang, 
    • franchisenemer verwacht bij voorbaat de opvolgende periode niet meer vol te maken, 
    • de formule en de samenwerking ontwikkelt zich in een richting die de franchisenemer niet bij hem vindt passen, of 
    • de franchisegever ziet een volgende periode niet zitten vanwege een goed onderbouwde ervaring dat franchisenemer niet (langer) past binnen de franchiseformule.

Goodwill wordt ook bepaald door het referentiekader

De eerste situatie is in lijn met het eerdergenoemde artikel sprake van goodwill voor de franchisenemer, op voorwaarde dat er een bovenmatig resultaat gerealiseerd wordt. Referentie hiervoor is bijvoorbeeld vergelijkbare eigen vestigingen met vestigingsmanagers in loondienst en het inkomen van de franchisenemer in vergelijking met een dergelijke vestigingsmanager. Waarbij men ook rekening moet houden is met de boekwaarde van de onderneming en de reële marktwaarde van wat er staat. Het maakt dan niet uit of de franchisevestiging tussentijds of na afloop van het franchisecontract overgenomen wordt door de franchisegever.

Een onverkoopbare vestiging heeft meestal geen goodwill

De franchisegever kan uiteraard niet worden gedwongen om een vestiging over te nemen. Zeker niet als een vestiging blijkbaar onvoldoende aantrekkelijk is voor potentiële kopers. Dit is de tweede situatie. Deze kan bijvoorbeeld ontstaan door een matig resultaat en/of omdat de vestiging verouderd is. In een dergelijke situatie is er dus vaak ook geen sprake van goodwill. Dan zal een franchisegever vaak hooguit iets willen betalen voor een stuk bruikbare inventaris, maar ook daartoe is franchisegever dan meestal niet verplicht. Terecht, in onze visie.

In de derde situatie is er in beginsel ook geen sprake van goodwill voor de franchisenemer, omdat de vestiging niet voortgezet wordt. Blijkbaar levert de vestiging onvoldoende resultaat op voor de franchisegever, anders zou hij namelijk ter plekke wel verder willen gaan met de vestiging, zelfstandig, met dezelfde franchisenemer of met een nieuwe franchisenemer. Redelijk is dan wel dat de franchisegever niet binnen één jaar alsnog op die locatie of in dat rayon een nieuwe eigen vestiging start of laat starten. Gebeurt dit wel, dan is het redelijk als franchisenemer hier alsnog, wel of niet volgens een vooraf vastgestelde ‘sleutel‘, een goodwillvergoeding voor krijgt.

Goodwillbepaling is meestal geen concrete rekenformule

In de nieuwe of aan de Wet aangepaste franchiseovereenkomsten zien we tot nu toe weinig concrete berekeningswijzen voor de verschillende situaties. Vooral zien we dat procedureafspraken opgenomen worden over hoe te handelen bij de verkoop door een franchisenemer. Daarbij organiseert of controleert een onafhankelijke adviseur of accountant meestal de uiteindelijke vaststelling van de waardebepaling. Vaak geen slechte keuze, omdat het moeilijk is om voor alle situaties vooraf een goede berekeningswijze op te nemen. Individuele situaties verschillen en ook de markt en de concurrentie kunnen in de toekomst veranderen. Een dergelijke regeling biedt ruimte voor maatwerk op dat moment.

Bepaal vooraf de uitgangspunten en procedures

Wel is het belangrijk dat er duidelijke uitgangspunten en procedures worden afgesproken en vastgelegd. De discussie hierover tussen franchisegever en franchisenemers lijkt op dit moment vooral nog vooruit te worden geschoven. Onduidelijke afspraken zijn echter een voedingsbodem voor conflict. Juist wanneer een situatie nog niet iemand persoonlijk raakt is het vaak mogelijk goede afspraken te maken. Juist zo kan ook het einde van de samenwerking een soepel proces zijn.

Joost Bos
Koelewijn & Partners

Joost Bos Joost Bos
Partner

Koelewijn & Partners helpt al sinds 1988 franchisenemers én franchisegevers in iedere branche en elke ontwikkelingsfase met advies en hands-on ondersteuning om de volgende stap te nemen voor nog meer succes.

Stel je vraag aan Joost Bos
CAPTCHA