Liever een waterput in Mali dan een tweede auto

Hij opent binnenkort zijn zestiende supermarkt van Albert Heijn. De franchisenemer baadt zich niet in luxe maar deelt zijn succes met Afrikanen die heel goed hulp kunnen gebruiken. Hans Geveling over de Hans Geveling Foundation. “Dit is wat ik wilde.”

Van jongs af aan vaart hij zijn eigen koers. Als piepjonge startende ondernemer stapte hij met geleend geld van zijn vader in een nieuwe buurtsuper. In zijn beginperiode was er nog geen franchise. Hij ging daarna op franchisepad met Albert Heijn en is nog steeds blij met die keuze. 

Zijn vestiging in het Gelderse Huissen (spreek uit: Huussen) werd uitgeroepen tot mooiste supermarkt van Nederland. Hij beschouwt het als een van zijn grootste successen, want aan het ontwerp en de bouw van deze supermarkt kwam geen projectontwikkelaar te pas. Wel een architect, die hij aanstuurde. Verder deed hij het helemaal zelf. Het is een opvallend en transparant gebouw geworden, passend in de omgeving van het historische centrum. “Ik ben daar heel trots op”, vertrouwt hij toe.

Misschien nog wel trotser is hij op de resultaten van zijn stichting, de Hans Geveling Foundation. Ook zelf opgezet. In het droge noorden van Mali hebben de inwoners toch maar mooi hun eigen groentetuintjes, dankzij de waterputten die de stichting in de woestijn liet slaan.  

Twaalf jaar geleden begon hij ermee. Waarom eigenlijk? “Ik ben katholiek opgegroeid. Iets voor een ander doen maakte al deel uit van mijn opvoeding. Toen is het zaadje geplant”, antwoordt hij. “Het ging goed en ik hecht niet aan een tweede auto of een grote boot. Dit is wat ik wilde.” 

Kleinschalige landbouw

Helpen in Afrika ten zuiden van de Sahara dus, in de armste delen van het continent. In gebieden waar mensen te arm zijn om te kunnen vluchten. “Regeringen kunnen vaak wel helpen maar doen het niet”, zegt hij. “Ik besef dat het een druppel op een gloeiende plaat is. Dan nog is het de moeite waard. Als ik in Mali voor honderd mensen iets kan betekenen, lost dat niet alle problemen op, maar voor die honderd mensen is het wel heel belangrijk. En als ik zie hoe oprecht blij die mensen zijn met de hulp, geeft dat mij zelf natuurlijk ook een heel goed gevoel.”

Hij keek eerst uitgebreid rond en onderzocht hoe andere NGO’s (niet-gouvernementele organisaties) het aanpakten. Daar knapte hij een beetje op af. Hij zag te veel kleine initiatieven die structureel geen oplossing vormden. Hij besloot in zee te gaan met een grote speler in de ontwikkelingssamenwerking die over veel kennis en ervaring beschikt, Oxfam Novib. Hij regelde alles tot in de puntjes, ook met de Belastingdienst, en zocht bestuursleden. Hij kon kiezen tussen drie hoofdthema’s: gezondheid, onderwijs en voeding. Hij koos het laatste en zocht samen met Oxfam Novib de projecten uit, met als doel de kleinschalige landbouw.

Niet toevallig. Zijn vader was boer, maar met dat bestaan had hij ‘helemaal niets’. Hij werd een kleine middenstander en daarna een grote franchisenemer. Maar het boerenleven kwam wel bovendrijven toen hij ging nadenken over een goede bestemming voor zijn verdiensten. 

Nachtblindheid

De groentetuinen in Mali heeft hij nu, na vijf jaar, ‘losgelaten’. Het werkt inmiddels goed zonder intensieve begeleiding van buitenaf. En tijdens de voorbije oorlog, toen voedseltransport onmogelijk was, hebben de mensen dankzij de moestuin toch kunnen overleven. De filmbeelden van blije gezichten tijdens een van zijn bezoeken aan het gebied, spreken boekdelen. “En de nachtblindheid is verdwenen”, wijst Geveling op een andere verbetering. Een aandoening die door gebrek aan vitaminerijk groente en fruit zich kan openbaren.

Nu richt hij zich met een volgend project op Zimbabwe. Zaadontwikkeling en zaadopslag voor kleine boeren is het doel van ‘Seeds’. De grote zaadproducenten in de regio leveren immers alleen aan de grote landbouwbedrijven. De boeren krijgen scholing en kunnen straks in moeilijke tijden een beroep doen op de voorraad in de zaadbanken. Ook hier geldt weer: vijf jaar intensief opzetten en begeleiden en daarna moeten de mensen het structureel zelf kunnen runnen.

Culturele verschillen

Jaarlijks stort hij een fors bedrag in de stichting. Dat wordt belegd in duurzame fondsen. Van de meeropbrengst worden de projecten gefinancierd. De winkels zijn ook bij de stichting betrokken. In elke vestiging zitten twee medewerkers in een klankbordgroep die meedenkt met het reilen en zeilen van de foundation. “Ik kan het alleen doen met hun, dus moet ik ze ook erbij betrekken.” 

Sommige klanten doneren spontaan aan de stichting, nadat ze in de winkels erover zijn geïnformeerd. Maar actief werven doet Hans Geveling niet onder zijn klanten. Hulp aan Afrika ligt vaak toch al gevoelig in Nederland, merkt hij. Zonde van het geld, het helpt toch niet, er blijft veel aan de strijkstok hangen. Het zijn reacties die hij kan dromen. Het laatste klopt in ieder geval niet, laat hij overduidelijk weten. “Ik kan elke euro volgen.”

De continuïteit van de projecten vindt hij het belangrijkst. “Het moet dus worden ingebed in de lokale gemeenschap. Dat betekent ook dat een dorpsraad er achter moet staan.” Een mooi voorbeeld van die continuïteit zag hij in Mali. “Daar hebben de mensen zelf gespaard voor hun eigen nieuwe groentetuin.”  

Zijn familie leeft ook actief mee met de stichting. Zo volgde hij laatst het advies van zijn dochter, die cultureel antropoloog is. “Naast voeding hebben we culturele verschillen als tweede thema ingevoerd voor projecten. Hopelijk kunnen we zo bijdragen aan het kweken van begrip tussen mensen met diverse achtergronden.”