Het non-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst 

Binnen franchiserelaties vindt meer dan eens ombouw plaats van formule, concept of leverancier. Te denken valt aan een geheel nieuwe inrichting of een ombouw naar een andere keten.

In dat kader wordt nog wel eens lichtvaardig gedacht over bedingen van non-concurrentie bij afscheid van de bestaande organisatie. Er wordt daarbij uitgegaan van het idee dat concurrentiebedingen niet meer van deze tijd zijn en terzijde zullen worden geschoven door de rechter. Niets is minder waar. Bedingen van non-concurrentie worden wel degelijk toegepast en zijn vaak cruciaal bij ombouw en overgang. Onlangs oordeelde de rechtbank nog dat een franchisenemer die dat beding overtrad op verbeurte van een dwangsom zijn vestiging moest sluiten. Een hard gelag voor de franchisenemer die wellicht dacht dat het beding niet veel voorstelde.

Van belang is dat het beding van non-concurrentie in overeenstemming is met het mededingingsrecht. Dit brengt met zich mee dat in beginsel het beding niet langer mag duren dan één jaar, beperkt moet zijn tot de vestiging en voorts dient ter bescherming van de knowhow van de formule in kwestie. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk op grond van zogeheten afwezigheid van merkbaarheid van het concurrentiebeding. Hier moet echter niet te snel van uit worden gegaan. Er zijn tal van factoren die hierin bepalend zijn. Een ruimer beding is dan ook niet zonder meer mogelijk. Of het beding toepassing vindt, hangt voorts af van de overige elementen in de overeenkomst en de omstandigheden van het geval.

Van belang is te realiseren dat het achteraf niet zomaar mogelijk is om een te verstrekkend beding van non-concurrentie om te zetten in een minder verstrekkend beding. Het concurrentiebeding valt onder de mededingingsregelgeving. De Hoge Raad heeft op 18 december jl. overwogen dat de mededingingsregelgeving een preventief karakter draagt en een dergelijk karakter, uitzonderingen daargelaten, niet toestaat dat het mindere geldig blijft indien het overeengekomene meerdere niet rechtsgeldig blijkt. Daarmee heeft de Hoge Raad aangegeven dat franchisegevers en grote leveranciers op voorhand zelf een afgewogen regeling in hun samenwerkingsovereenkomst dienen op te nemen. Daarbij dient dus het risico te worden gewogen dat een te verstrekkend beding uiteindelijk met zich mee kan brengen dat er in het geheel geen verbod geldt. Betrokkenen doen er verstandig aan te verifiëren of het non-concurrentiebeding daadwerkelijk klopt en werkbaar is. Dit voorkomt onmogelijke situaties bij sluiting of ombouw van het bedrijf, het onbedoeld kwijtraken van een goed vestigingspunt, dan wel (misplaatste) angst voor nietigheid van een eventueel te beperkt concurrentieverbod.

Mr Th.R. Ludwig, Ludwig & Van Dam advocaten  
Reacties: ludwig@ludwigvandam.nl