Inkoopverplichting franchisenemers kan hoger dan 80%

In diverse franchiseovereenkomsten is bepaald dat de bij die formule aangesloten franchisenemers verplicht zijn om 80% van het assortiment in te kopen bij de franchisegever, dan wel een door die franchisegever aangewezen leverancier. Om de eenheid binnen de formule te kunnen waarborgen, zouden veel van deze franchisegevers echter graag een zwaardere inkoopverplichting op hun franchisenemers willen leggen, bijvoorbeeld een inkoopverplichting van 100%. Met name formules in de food- en zorgsector kunnen verder een zwaarwegend belang hebben bij een inkoopverplichting van 100%, omdat daarmee de kwaliteit van de aan de klant te leveren goederen en diensten zoveel mogelijk kan worden gegarandeerd.

Ondanks het voorgaande maken veel formules de inkoopverplichting voor hun franchisenemers niet strenger dan voornoemde 80%. De reden daarvoor is terug te voeren op de Groepsvrijstelling Verticalen nr. 330/2010 (zie hier). Deze Groepsvrijstelling bepaalt onder welke voorwaarden bepaalde mededingingsrechtelijk verstorende afspraken toch toelaatbaar kunnen zijn. Op grond van de Groepsvrijstelling wordt bijvoorbeeld elke verplichting van een franchisenemer om meer dan 80% van zijn totale assortiment af te nemen van de franchisegever gezien als een non-concurrentiebeding. Voldoet een dergelijk non-concurrentiebeding niet aan de voorwaarden van de Groepsvrijstelling, dan krijgt het beding geen vrijstelling en kan het dus mogelijkerwijs mededingingsrechtelijk ontoelaatbaar zijn. Veiligheidshalve kiezen veel franchisegevers dan ook voor een inkoopverplichting van maximaal 80%. Het is de vraag of voornoemde franchisegevers hun formule hiermee niet tekortdoen. Een non-concurrentiebeding, dat niet is vrijgesteld onder de Groepsvrijstelling, is immers niet automatisch in strijd met artikel 6 van de Mededingingswet. In dat kader kan worden verwezen naar het 'Otto Simon / Top1Toys'-arrest (lees hier). In deze kwestie kwam aan de orde of een door een franchisegever aan haar franchisenemers opgelegde inkoopverplichting van 100% mededingingsrechtelijk (on)toelaatbaar was. Het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden stelde vast dat er inderdaad sprake was van een inkoopverplichting van meer dan 80%, zodat deze verplichting te kwalificeren was als een non-concurrentiebeding. Het gerechtshof stelde verder vast dat het beding niet voldeed aan de voorwaarden van de Groepsvrijstelling en dus geen vrijstelling kreeg. Dit met name omdat de franchiseovereenkomst stilzwijgend werd verlengd waarmee de inkoopverplichting in de praktijk langer duurde dan 5 jaar. Het feit dat de franchisegever zich niet kon beroepen op de Groepsvrijstelling betekende echter niet dat er automatisch sprake was van een inbreuk op de Mededingingswet. In onderhavige kwestie zag het gerechtshof dan ook geen reden om de inkoopverplichting van 100% te verbieden.

Kortom, het opleggen van een inkoopverplichting op franchisenemers van meer dan 80% is mededingingsrechtelijk gezien niet automatisch ongeoorloofd. Indien bij het opstellen van de inkoopverplichting de juiste afwegingen worden gemaakt en de juiste informatie wordt beoordeeld kan in veel gevallen een inkoopverplichting worden opgelegd die zelfs zo ver gaat als 100%. En dat kan in bepaalde gevallen van grote nut zijn voor de formule als geheel.

Jan-Willem Kolenbrander

De Clercq Advocaten Notarissen

franchise@declercq.com

Stel je vraag aan Jan-Willem Kolenbrander
CAPTCHA