Gedragen als goed franchisegever en franchisenemer
Zoals bekend, is sinds 1 januari 2021 de Wet Franchise van kracht geworden. Op grond van deze wet moeten franchisegevers en franchisenemers zich ten opzichte van elkaar gedragen als ‘goed franchisegever’ en ‘goed franchisenemer’. Maar wat houdt dat precies in?
Franchisegevers en franchisenemers dienden zich al jegens elkaar te gedragen volgens de algemene regels van de redelijkheid en billijkheid. Wat dat precies inhoudt, wordt mede bepaald door de algemeen erkende rechtsbeginselen, de in Nederland levende rechtsovertuigingen en de betrokken maatschappelijke en persoonlijke omstandigheden. Dat kon betekenen dat een franchisegever of franchisenemer iets moest doen of nalaten, hoewel dat doen of nalaten niet (of niet met zoveel woorden) in de franchiseovereenkomst stond beschreven.
Per 1 januari 2021 is er een specifiek op franchise gerichte wetsbepaling ingevoerd die toeziet op de gedragingen van franchisegevers en franchisenemers. Zo bepaalt artikel 7:912 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) dat franchisegevers en franchisenemers zich jegens elkaar dienen te gedragen als respectievelijk ‘een goed franchisegever’ en ‘een goed franchisenemer’. Volgens de wetgever houdt dat in dat franchisegevers en franchisenemers zich jegens elkaar moeten gedragen zoals een ‘behoorlijk persoon’ dat zou doen. Welk gedragingen daarbij wenselijk zijn, hangt naast voornoemde (algemene) criteria mede af van de omstandigheden van het geval, zoals het type franchiseformule, de branche waarin partijen actief zijn, de grootte van de franchiseketen en hoe ervaren partijen zijn. Dat betekent dat bepaald gedrag in de ene situatie volledig acceptabel kan zijn, terwijl datzelfde gedrag in een iets andere situatie dat niet is.
Hoewel er dus al andere (algemene) regels waren over hoe franchisegevers en franchisenemers zich jegens elkaar dienen te gedragen, meent de wetgever dat het toch goed is om via artikel 7:912 BW ook nog een specifiek op franchise gerichte bepaling op te nemen in de wet. Gezien de aard en inhoud van deze reeds bestaande regels van redelijkheid en billijkheid is het de vraag of artikel 7:912 BW – die daarop is gebaseerd – uiteindelijk tot een andere beoordeling zal leiden bij een rechter. Door een dergelijk franchise-specifiek beding op te nemen in de wet worden zowel franchisegevers als franchisenemers er wellicht wel extra op geattendeerd dat zij zich ‘behoorlijk’ dienen te gedragen. En dat kan een positieve uitwerking hebben op de branche ten opzichte van de reeds bestaande (algemene) bepalingen die voor niet-juristen misschien te cryptisch en algemeen zijn omschreven.
Mr. Jan-Willem Kolenbrander
De Clercq Advocaten ∙ Notariaat