De Europese Erecode inzake Franchising blijkt niet zo’n succes te zijn

Sinds het ‘Street One’-arrest*  lijken zowel franchisegevers als franchisenemers de weg naar de Hoge Raad gevonden te hebben. Onlangs nog in een prognose-kwestie waarbij ook de vraag aan de orde kwam of de Europese Erecode inzake Franchising enige rechtskracht toekomt. Dat bleek niet het geval te zijn.

Europese Erecode inzake Franchising

De Europese Erecode inzake Franchising (EEF) betreft een set gedragsregels om franchisegevers en franchisenemers handvatten te verschaffen hoe met elkaar om te gaan zowel voor, tijdens als na hun samenwerking. De EEF is opgesteld in 1972 door de Europese Franchise Federatie, een overkoepelende Europese brancheorganisatie voor franchisegevers. Franchisegevers die lid zijn van de Nederlandse Franchise Vereniging (NFV) zijn uit hoofde van hun lidmaatschap verplicht de EEF toe te passen. In diverse (lagere) rechtspraak was reeds een lijn te zien dat de EEF niet gemakkelijk afdwingbaar is door franchisenemers bij de burgerlijke rechter, omdat het (zachte) gedragsregels betreft en geen (harde) contractuele verplichtingen. 

Albert Heijn-arrest

In het recente ‘Albert Heijn’-arrest** wordt deze lijn doorgezet. In de betreffende kwestie ging het – kort samengevat – over een franchisenemer die zich op het standpunt stelde dat hij ondeugdelijke prognoses had verkregen van zijn franchisegever. Daarbij deed de franchisenemer tevens een beroep op bepalingen uit de EEF.

In het arrest oordeelt de Hoge Raad echter dat de in de EEF opgenomen afspraken “niet zonder meer”*** kunnen worden aangemerkt als de in Nederland levende rechtsovertuigingen. Dergelijke rechtsovertuigingen kunnen via de redelijkheid en billijkheid doorwerken in contractuele relaties, maar de Hoge Raad zag geen aanleiding dat te doen in onderhavige kwestie. Het beroep van de franchisenemer op de EEF strandde dan ook.

En nu? 

Is met deze uitspraak definitief het doek gevallen voor de EEF? Wellicht wel, maar mogelijk ook niet. Zoals vaker met uitspraken van de Hoge Raad het geval is, zijn haar overwegingen nimmer bedoeld als ‘nooit’ of ‘altijd’. Zoals ook blijkt uit de zinsnede “niet zonder meer” blijft er altijd ruimte over. Specifieke omstandigheden kunnen dus met zich meebrengen dat de EEF in een specifiek geval toch rechtskracht heeft. En die ruimte kan wellicht ook liggen in een eventueel lidmaatschap van de betreffende franchisegever bij de NFV – uit het arrest blijkt niet duidelijk in hoeverre de Hoge Raad hier enige waarde aan heeft gehecht, dan wel dat het voor de Hoge Raad geen rol speelde. Maar goed, het blijft vreemd dat een set gedragsregels na meer dan 40 jaar kennelijk nog geen deuk in een pakje boter kan trappen!

Jan-Willem Kolenbrander
De Clercq Advocaten Notariaat
Reacties: j.kolenbrander@declercq.com

* Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:311 (Street One).
** Hoge Raad 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1696 (Albert Heijn).
*** Rechtsoverweging 3.3.3 van Hoge Raad 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1696 (Albert Heijn).

Jan-Willem Kolenbrander
Stel je vraag aan Jan-Willem Kolenbrander
CAPTCHA