Praktijkvoorbeelden van gerechtelijke geschillen

Inleiding

Vanzelfsprekend streeft elke (kandidaat)-franchisenemer naar een succesvolle franchiseonderneming en een goede verhouding met zijn of haar franchisegever. Een franchiserelatie is immers zoveel meer dan een ‘gewone’ zakelijke (leveranciers)relatie waarin alleen bepaalde goederen worden geleverd tegen betaling. In franchise is succes mede afhankelijk van een voortdurende betrokkenheid en inbreng van zowel franchisenemer (die zich aan de franchiseformule conformeert) als franchisegever (die de formule onderhoudt en de franchisenemers ondersteunt en begeleidt bij de exploitatie van de formule). In de jurisprudentie is de franchiseovereenkomst daarom ook wel omschreven als een overeenkomst ‘die baat brengt aan zowel franchisegever als franchisenemer’. Juist vanwege de verbondenheid tussen franchisegever en -nemer ontstaan in de praktijk regelmatig allerlei discussies over nakoming van verplichtingen. Die verplichtingen zijn meestal vastgelegd in een schriftelijke franchiseovereenkomst. Biedt de franchiseovereenkomst geen duidelijkheid of komen partijen er niet uit dan wordt vaak het oordeel van een rechter gevraagd. Hierna volgen een aantal onderwerpen waarover regelmatig tussen franchisegevers en -nemers wordt geprocedeerd.

Juiste informatieverschaffing/prognoses

Voorafgaand aan het sluiten van een franchiseovereenkomst verstrekt een franchisegever aan de kandidaat-franchisenemers (meestal) uitgebreide informatie over de formule en de winstgevendheid van de betreffende (beoogde) franchisevestiging. Veelal geeft een franchisegever dan omzet- of winstprognoses af. Op basis van die informatie kan de kandidaat-franchisenemer dan een verantwoorde beslissing nemen om wel of juist geen franchiseovereenkomst te sluiten en financiële en andere (langlopende) verplichtingen aan te gaan. Ook zijn prognoses soms nodig voor de financiering van door franchisenemer te verrichten investeringen. Komen de prognoses vervolgens onverhoopt niet uit dan zijn deze niet automatisch onjuist. Het blijven immers prognoses en het realiseren daarvan is van tal van (toekomstige) factoren afhankelijk waaronder bijvoorbeeld ondernemerscapaciteiten, het economisch klimaat, et cetera. Wanneer echter komt vast te staan dat prognoses zijn gebaseerd op onjuiste uitgangspunten dan zijn die prognoses ondeugdelijk. In dat geval kan een franchisenemer de franchiseovereenkomst op grond van dwaling vernietigen en schadeloosstelling vorderen. Recent werd zo geoordeeld door onder meer de rechtbank Utrecht (Readshop), de rechtbank Almelo (Otto Simon/Top 1 Toys) en het Gerechtshof Den Bosch (Biretco/ Profile de Fietsspecialist). In al die gevallen was sprake van ondeugdelijke prognoses en schadeplichtigheid van franchisegever.

Wanprestatie/ontbinding

Tijdens de duur van de franchiseovereenkomst kan discussie ontstaan over nakoming van verplichtingen over en weer. Indien één van de partijen ‘wanprestatie levert’, kan de andere partij nakoming eisen. Nakoming dient dan wel duidelijk en schriftelijk te worden gevraagd waarbij bovendien een redelijke termijn voor nakoming wordt gehanteerd. Alleen al het ontbreken van een schriftelijke ingebrekestelling was bijvoorbeeld voor de rechtbank Arnhem voldoende reden om een vordering van franchisenemer (Pet’s Place) af te wijzen waardoor de rechtbank ook niet meer toe kwam aan een verdere inhoudelijke beoordeling van de aan franchisegever verweten wanprestatie. Is wel een correcte ingebrekestelling verstuurd en herstel van het gebrek binnen redelijke termijn uitgebleven, (pas) dan is de wederpartij in verzuim en aansprakelijk voor de schade. Behalve schadevergoeding kan bijvoorbeeld ook ontbinding van de franchiseovereenkomst worden gevorderd. Dat laatste is echter niet zonder risico’s: de Voorzieningenrechter bij de Rechtbank Den Haag oordeelde nog in 2012 dat franchisegever (Street-One Modehandel) zelf in verzuim verkeerde en daarom jegens haar franchisenemer niet gerechtigd was de franchiseovereenkomst te ontbinden en de belevering te staken!

Ook in 2012 oordeelde de Voorzieningenrechter bij de Rechtbank Arnhem dat leverancier Bakkersland (leverancier van bakkerijproducten) weliswaar voldoende belang had bij beëindiging van haar leveringscontract met een C1000 franchisenemer maar dat de gehanteerde opzegtermijn van slechts tien dagen - mede gezien de langjarige relatie en de belangen van de C1000 franchisenemer - veel te kort was. Het gevolg was dat de opzegging rechtsgevolg miste en de leveringsovereenkomst gewoon voortduurde. Ook Bakkersland werd veroordeeld om de belevering per direct te hervatten.

Concurrentiebeding

Regelmatig wordt geprocedeerd over de nakoming van een non-concurrentiebeding na afloop van een franchiseovereenkomst. De franchisegever heeft in beginsel recht op handhaving van een non-concurrentiebeding met het oog op de bescherming van haar formule, de keten en eventueel de opvolgende franchisenemer. Zo oordeelde het Gerechtshof Den Bosch in 2012 - na afweging van alle belangen - dat een ex-franchisenemer gehouden mocht worden aan een non-concurrentiebeding, waarbij het belang van franchisegever om te voorkomen dat in het voormalige rayon concurrentie werd aangedaan zwaarder woog dan het belang van ex-franchisenemer om de betreffende werkzaamheden voort te zetten. Daarbij speelde ook mee dat ex-franchisenemer zijn werkzaamheden ook op andere wijze kon blijven uitvoeren zonder het concurrentiebeding te overtreden.

Van belang bij de vraag of een geldig beroep kan worden gedaan op non-concurrentiebeding is ook de wijze waarop de franchiseovereenkomst is geëindigd. Indien franchisegever in overwegende mate een verwijt treft ter zake van de beëindiging van de franchiseovereenkomst is een beroep op handhaving van het non-concurrentiebeding jegens de betrokken ex-franchisenemer al snel in strijd met de redelijkheid en billijkheid, zo oordeelde onder meer vrij recent de Voorzieningenrechter bij de Rechtbank Utrecht (inzake ex-Super de Boer franchisenemers).

Europese Erecode inzake Franchising

De Erecode is geen wetgeving in formele zin en richt zich uitsluitend op franchisegevers die zich daaraan vrijwillig kunnen committeren. De Erecode beoogt een goede en evenwichtige werking van franchising te bevorderen. De Erecode bevat onder meer bepalingen over informatieverplichtingen van een franchisegever aan kandidaat-franchisenemers. Onlangs oordeelde de Rechtbank Utrecht echter dat een franchisenemer - mede op grond van de Erecode waaraan de betreffende franchisegever (Readshop) zich had gecommitteerd - er vanuit mocht gaan dat franchisegever een garantie had gegeven voor de juistheid van voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst verstrekte informatie (welke informatie achteraf als onjuist werd geoordeeld). Franchisegevers die zich hebben gecommitteerd aan de Erecode wekken de indruk dat zij zich aan die code zullen houden en franchisenemers mogen daar op vertrouwen en zich jegens franchisegever ook op beroepen.

Internetverkoop 

Hoewel zeer actueel is er nauwelijks gepubliceerde jurisprudentie over de toelaatbaarheid van het hebben van eigen websites en internetverkoop in franchiseverband. Meest voorkomende situatie is dat een franchisegever een algemene website ontwikkelt met ‘doorklik’ mogelijkheden naar de afzonderlijke franchisevestigingen met specifieke informatie per vestiging. Bij voorkeur alles in dezelfde stijl vanwege de herkenbaarheid van de formule en de eenheid van uitstraling. In geval van internetverkoop met verwijzing naar afzonderlijke franchisevestigingen (al dan niet om bestellingen af te halen) dienen goede en evenwichtige afspraken te bestaan voor af- en toerekening van omzet en kosten tussen franchisegever en franchisenemer. Dat een franchisegever een website en webwinkel geheel zelfstandig, dat wil zeggen buiten haar franchisenemers om, opzet en exploiteert is binnen franchiseverhoudingen ontoelaatbaar. Volgens vaste jurisprudentie immers heeft een franchisegever een zorgplicht jegens haar franchisenemers uit hoofde van de aard van de franchiseovereenkomst, zijnde een overeenkomst ‘waarbij zowel de franchisegever als de franchisenemer profijt heeft’. In strijd met dat uitgangspunt is dat een franchisegever via eenzijdige internetverkopen omzet ‘afpakt’ van haar eigen franchisenemers. Online verkopen gaan immers dwars door alle exclusieve franchisenemersrayons heen en kosten franchisenemers altijd offline omzet. Gelukkig regelen de meeste franchiseorganisaties de internetverkopen in goed overleg met hun franchisenemers(verenigingen) omdat zij het belang en de voordelen van online samenwerking inzien. Wellicht om die reden bestaat er tot op heden nauwelijks jurisprudentie op dit vlak. Franchisenemers zijn overigens gerechtigd eigen websites aan te houden en franchisegevers kunnen hen dat niet verbieden. Wel kunnen aan die sites door franchisegever bepaalde kwaliteitseisen worden gesteld. 

Komt u er onverhoopt niet uit: win tijdig advies in!

Natuurlijk hoopt elke franchisenemer nooit in een gerechtelijke procedure verzeild te raken. Dat was overigens in vrijwel alle gepubliceerde uitspraken ook steeds het uitgangspunt. Franchisenemers doen er goed aan zich steeds zoveel mogelijk te laten informeren; de meeste franchisegevers doen niet anders! Er is veel informatie vrij beschikbaar op internet maar ook vaak bij franchiseorganisaties, bij (collega)-franchisenemers en bij franchisedeskundigen. Mocht u onverhoopt toch in een gerechtelijke procedure terecht komen, raadpleeg dan zo spoedig mogelijk een adviseur! 

Mr. C.M. (Kees)Kan, Franchise advocaat