Leerzame lessen uit de praktijk

In 2014 zijn alweer diverse rechterlijke vonnissen gewezen die een goed beeld van de dagelijkse problematiek in franchiseland schetsen. Daaruit kunnen lessen worden geleerd voor de praktijk. Twee recente voorbeelden.
 

1. Vonnis rechtbank Noord-Nederland van 15 januari 201

Dit vonnis betrof een zaak waarin een franchisenemer zich misleid voelde door prognoses die achteraf te rooskleurig bleken. Franchisegever had voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst een gespecificeerde omzet-, marge- en kostenprognose verstrekt. De kandidaat-franchisenemer besloot op basis van die prognose een franchiseovereenkomst te sluiten. Al snel bleek dat de resultaten ver achter bleven bij de prognose en dat franchisenemer slechts verlies leed. Hij liet een deskundige een onderzoek instellen naar de juistheid van de prognose en deze concludeerde dat de prognose niet realistisch was en dat bij franchisegever - ten tijde van het opstellen van die prognose - informatie voor handen was die bij deugdelijk onderzoek tot een andere (lees: meer realistische) prognose had geleid. Op basis van de conclusies van de deskundige vorderde franchisenemer schadeloosstelling van zijn franchisegever. Franchisegever verweerde zich onder meer met de stellingen:

  • dat franchisenemer wist dat sprake was van een startende franchisegever
  • dat een deel van de prognose ‘indicatief’ was en niet meer dan een ‘richtlijn’
  • dat een deel van de prognoseomzet was opgenomen op verzoek van de franchisenemer zelf.

De rechtbank passeert in haar vonnis alle verweren van de franchisegever. Zij overweegt dat de Hoge Raad al in 2002 heeft beslist dat ‘verstrekte prognoses dienen te berusten op deugdelijk markt- en vestigingsplaatsonderzoek’ en voorts dat ‘de waarheidsplicht van de franchisegever er alleen toe strekt om de franchisenemer een beslissing te laten nemen die is gebaseerd op een gedegen voorlichting en daarmee ter voorkoming van een onjuiste voorstelling van zaken bij het aangaan van de franchiseovereenkomst’. Met andere woorden: een franchisegever kan niet vrijblijvend prognoses verstrekken, ook niet onder de noemer ‘richtlijn’, ‘indicatief’, et cetera. Evenmin kan een franchisegever zich daarbij verschuilen achter omstandigheden die voor zijn rekening of risico komen, zoals het feit dat hij een startende franchisegever was.
Dat een deel van de prognoseomzet op verzoek van de franchisenemer zelf was opgenomen werd door de rechtbank niet bewezen geacht. Echter zelfs indien dat wel was komen vast te staan zou dat de franchisegever niet hebben geholpen. Immers in 1993 heeft de Hoge Raad al geoordeeld dat een franchisegever geen onjuiste of te rooskleurige prognoses mag opstellen, zelfs niet op uitdrukkelijk verzoek van een kandidaat-franchisenemer! Franchisegever wordt uiteindelijk veroordeeld de schade van franchisenemer te vergoeden.

2. Vonnis rechtbank Den Haag van 5 februari 2014

Dit vonnis betrof een zaak waarin een (ex)franchisenemer een goodwillvergoeding vorderde na beëindiging van de franchiseovereenkomst. Franchisenemer had vanaf 2005 meerdere (één tot drie) franchisevestigingen geëxploiteerd. In 2011 had hij deze te koop aangeboden, eerst aan een collega-franchisenemer en vervolgens aan franchisegever. Een verkoop kwam niet tot stand. De franchiseovereenkomsten werden nadien door franchisegever opgezegd (tegen medio 2013) omdat zij geen vertrouwen had in een verdere samenwerking met franchisenemer. Franchisenemer ontving bij het einde geen goodwillvergoeding van franchisegever. In één van de beëindigde vestigingen is de franchiseformule aansluitend voortgezet door een nieuwe franchisenemer die daartoe met franchisegever had gecontracteerd. In de procedure vordert franchisenemer alsnog een goodwillvergoeding. Hij stelt daartoe dat franchisegever onrechtmatig heeft gehandeld en/of zichzelf ongerechtvaardigd heeft verrijkt door geen billijke financiële vergoeding te betalen voor de jarenlange inspanningen en de (achtergelaten) opgebouwde goodwill. De rechtbank wijst de vorderingen af. De rechtbank stelt vast dat in de franchiseovereenkomst expliciet is bedongen dat:
a) bij het einde van de franchiseovereenkomst geen goodwillvergoeding zou worden betaald en
b) het aan de franchisenemer zelf is om een geschikte koper voor zijn vestiging te vinden die aan de eisen van de franchisegever zou voldoen. Kennelijk, aldus het vonnis, is de franchisenemer er niet in geslaagd een dergelijke koper te vinden en dat risico komt voor rekening van de franchisenemer ‘nu dat immers expliciet contractueel is overeengekomen’. De rechtbank wijst de goodwillvordering van franchisenemer af.

Lessen uit de praktijk

Uit het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland blijkt nog eens duidelijk dat franchisenemers mogen afgaan op de informatie die zij voorafgaand krijgen van een franchisegever en die relevant is voor de beslissing om wel of geen franchiseovereenkomst te sluiten. Steeds zal de franchisegever moeten instaan voor de juistheid van die informatie. Deze franchisenemer - die dus verkeerd bleek te zijn voorgelicht - werd achteraf gecompenseerd door toewijzing van zijn eis tot schadevergoeding. Dit neemt niet weg dat een kandidaat-franchisenemer niet kritisch genoeg kan zijn ten aanzien van de juistheid van vooraf verstrekte informatie. Anderzijds geldt hetzelfde voor franchisegevers. Zij dienen zeker te zijn van de juistheid van de informatie die zij afgeven. Zijn zij dat niet dan kunnen zij die informatie beter niet verschaffen. Doen zij dat toch - en blijkt de informatie onjuist - dan kunnen zij zich achteraf niet verschuilen achter kreten als ‘indicatief’, ‘richtlijn’, et cetera en zijn zij aansprakelijk voor de schade. Uit het vonnis van de rechtbank Den Haag blijkt nog eens duidelijk dat men niet makkelijk onder contractuele verplichtingen uitkomt. Afspraak is afspraak en dat geldt ook als het resultaat daarvan achteraf slecht uitpakt! Een franchisenemer die aan het einde van zijn franchiseovereenkomst een goodwillvergoeding wenst, moet in diezelfde franchiseovereenkomst niet afspreken dat hij daarop (juist) geen aanspraak zal maken. Zelfs als een afspraak onredelijk voor één partij uitpakt, betekent dat nog niet dat die afspraak niet meer geldt. In principe geldt trouw aan het gegeven woord en slechts bij uitzondering wordt daarvan afgeweken.

Een kandidaat-franchisenemer doet er verstandig aan om voorafgaand aan het ondertekenen van een franchiseovereenkomst volstrekt duidelijk te krijgen welke rechten en plichten uit die overeenkomst zullen voortvloeien. Zonodig zal hij zich moeten laten voorlichten. Het loont vrijwel altijd de moeite om met relatief beperkte investeringen (in tijd en geld) vooraf duidelijkheid te krijgen. Als kandidaat-franchisenemer kan je beter vooraf een discussie voeren over het wel of niet aangaan van langdurige verplichtingen dan achteraf trachten gemaakte afspraken van tafel te krijgen!

+

Lees meer over:
Franchise+ Franchiseplus
Redactie