Goede voorbereiding is het halve werk

Iedere franchiserelatie begint met verwachtingen over en weer. De franchisegever pretendeert een bewezen succesformule aan te bieden. Dat brengt de verplichting met zich mee om de kandidaat-franchisenemer in de precontractuele fase volledig te informeren.

De Europese Erecode inzake Franchising bepaalt dat de franchisegever “financiële ramingen c.q. prognoses indien beschikbaar” aan de franchisenemer ter hand moet stellen en dat “de cijfers of de verwachte inkomsten voor de individuele franchisenemers (…) objectief en niet misleidend mogen zijn”. Franchisegevers die lid zijn van de Nederlandse Franchise Vereniging zijn conform de statuten van die vereniging gebonden aan de Erecode en aldus verplicht zoals hier gesteld te handelen. 

Aan de hand van jurisprudentie zijn normen en criteria geformuleerd waaraan een franchisegever jegens een kandidaat-franchisenemer is gehouden met be-trekking tot de informatieplicht van de franchisegever in de precontractuele fase. In dat kader is door de rechtbank in Utrecht onlangs het volgende nog eens onderstreept: “In het onderhavige geval heeft X (de franchisegever) aan Y (de franchisenemer) voorafgaand aan de totstandkoming van de franchise-overeenkomst een exploitatiebegroting ter beschikking gesteld met betrekking tot de exploitatie van een X-vestiging in de eerste twee jaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Y erop mogen vertrouwen dat de in de exploitatiebegroting opgenomen prognoses op een juiste wijze totstandgekomen zijn. De enkele omstandigheid dat op het voorblad van de exploitatiebegroting is vermeld dat daaraan geen rechten kunnen worden ontleend, brengt daarin geen verandering. X mag – als franchisegever – geacht worden op basis van haar ervaring en kennis over het rendement van de X-vestigingen in zijn algemeenheid en de X-vestiging in kwestie in staat geacht worden een deugdelijk rapport over de in de toekomst te verwachten omzet en winst in deze vestiging op te stellen.”

Franchisegever

Dat dergelijk handelen in de risicosfeer van de franchisegever ligt, blijkt voorts uit tal van andere recente uitspraken, waarin de bestendige gedragslijn in deze op vergelijkbare wijze is bevestigd. Uit deze uitspraken blijkt voorts dat de franchisegever een zelfstandige verantwoordelijkheid heeft die geheel los staat van de gedragingen van de kandidaat-franchisenemer in de precontractuele fase. Zo kan een franchisenemer bijvoorbeeld bij de franchisegever aandringen op het opstellen van een te rooskleurige prognose, bijvoorbeeld ter verkrijging van een (hogere) bankfinanciering. Wanneer de bedrijfsresultaten vervolgens lager uitpakken dan begroot, kan de franchisegever wel degelijk aansprakelijk jegens de franchisenemer zijn voor de negatieve gevolgen. 

Franchisenemer

De franchisenemer heeft dus een beperkte onderzoeksplicht in de precontractuele fase. Dit neemt niet weg dat een kandidaat-franchisenemer er goed aan doet zich gedegen voor te bereiden en een zorgvuldige afweging te maken alvorens de franchiserelatie wordt aangegaan. Hij kan daartoe zelfstandig een vestigingsplaatsonderzoek laten verrichten en zijn licht eens opsteken bij diverse al bestaande franchisevestigingen. Voorts kan een kandidaat-franchisenemer zo veel mogelijk informatie trachten te krijgen over eventueel uitgetreden franchisenemers, de financiële positie van de franchisegever, het management en de organisatie van de franchiseorganisatie in kwestie, diens (groei)strategie voor de komende vijf jaar, waar advies en begeleiding van de franchisegever vóór, tijdens en direct na de start evenals de komende jaren concreet uit bestaat, et cetera. De kandidaat-franchisenemer kan hier mondeling om verzoeken, maar ook schriftelijk. Voorts dient voor het aangaan van de franchiserelatie duidelijkheid te bestaan over alle financiële verplichtingen, niet alleen met betrekking tot eventuele entreefee en periodieke vergoedingen (franchisefee), maar tevens verplichtingen op het gebied van eventuele tussentijdse herinvesteringen (bijvoorbeeld betreffende een nieuwe kassa) en mogelijkerwijs te verwachten herinvesteringen bij eventuele contractsverlenging. Indien de franchiseovereenkomst een optie bevat over contractsverlenging moet van te voren duidelijk zijn waar deze optie uit bestaat. Indien deze optie niet nader is geconcretiseerd, is het de franchisegever niet zonder meer toegestaan bij contractsverlenging aanvullende voorwaarden te stellen aan de bestaande franchisenemer. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een hogere franchisefee of andere significant verzwarende verplichtingen, zoals een restyling. Een dergelijke handelswijze van de franchisegever kan onder omstandigheden onrechtmatig jegens de franchisenemer zijn. 

Zeker bij franchiseorganisaties die al wat langer bestaan, mag een beleid met betrekking tot restyling worden verwacht. Voorts kenmerken bepaalde branches zich door regelmatig terugkerende restylingoperaties met soms verregaande verplichtingen voor de franchisenemers. Wanneer hieromtrent geen duidelijkheid wordt verschaft in de precontractuele fase en de franchisegever wist of behoorde te weten dat een dergelijke restyling op enig moment te verwachten viel, kan een verzoek om de franchisenemer tussentijds of bij verlenging van de overeenkomst te bewegen tot een aanzienlijke investering ongeoorloofd zijn. 

Voorts dient in de kennismakingsperiode duidelijk te worden gemaakt waaruit het overleg tussen franchisegever en franchisenemers bestaat. Dit overleg kan plaatsvinden op basis van een goed functionerende franchiseraad, maar kan ook op andere wijze zijn ingericht. Taken en bevoegdheden van het overlegorgaan tussen franchisegever en franchisenemers dienen in ieder geval van te voren inzichtelijk te zijn. 

Indien aan de franchiseovereenkomst een onderhuurovereenkomst is gekoppeld, is van belang dat een eventuele optie in de franchiseovereenkomst wordt gedekt door de mogelijkheden die de hoofdhuurovereenkomst en onderhuurovereenkomst in deze bieden. De franchisenemer doet er dus verstandig aan van te voren vast te stellen dat de onderhuurovereenkomst, hoofdhuurovereenkomst en franchiseovereenkomst deugdelijk zijn gekoppeld en dat verleende opties over en weer harmoniëren. 

De gehele franchiseconstructie dient mededingingtechnisch en anderszins vanzelf-sprekend in orde te zijn en direct noch indirect een verhoogd risico op een verkapte werkgevers/werknemersverhouding (fictieve dienstbetrekking) in te houden. 
Dit laatste kan op diverse manieren ontstaan, maar ook hieromtrent is van te voren helderheid over en weer eenvoudig te verschaffen. 

Mocht er tenslotte een geschil komen, dan is het van belang van te voren te weten langs welke weg dit geschil kan worden opgelost. Een mediationregeling is altijd nuttig, maar niet noodzakelijk. Partijen kunnen ook zonder een dergelijke regeling overgaan tot mediation. Mediation verplicht voorts partijen niet tot het langs deze weg oplossen van hun geschil. 
Terughoudendheid dient te worden betracht bij arbitrageregelingen in franchiseover-eenkomsten. In de praktijk is arbitrage doorgaans zeer kostbaar. Dit betekent dat een dusdanig hoge drempel wordt opgeworpen dat procederen alleen mogelijk is voor zeer kapitaalkrachtigen. Daarmee wordt het maatschappelijke streven tot toegankelijkheid tot een gerechtelijke instantie voor de meeste rechtzoekenden dus onmogelijk gemaakt. Wij kennen in ons land gelukkig al een zeer professioneel en aanzienlijk goedkoper systeem voor het beslechten van geschillen. Het betreft hier de rechterlijke macht. Deze wordt goeddeels gefinancierd uit belastingmiddelen en kenmerkt zich doorgaans door hoge kwaliteit. 

Adequate en volledige informatie-uitwisseling over en weer vormen de beste waarborg voor een samenwerking die niet alleen duurzaam is maar tevens tot blijvende tevredenheid van franchisegever en franchisenemer leidt. 

mr. Th.R. Ludwig, 
advocaat bij Ludwig & Van Dam advocaten in Rotterdam