Bezint eer gij begint

Nog niet zolang geleden is er door de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage een interessante uitspraak gewezen. Tussen partijen was een zogenaamde POS-overeenkomst gesloten. POS staat voor Point of Sale. De overeenkomst ziet op een zogeheten systeemoppervlakte store voor de distributie van merkproducten van merk X. In de overeenkomst is onder meer bepaald dat de ondernemer (verder te noemen Y) zich committeert om twaalf maal per jaar het nieuwe en actuele assortiment van merk X af te nemen.

Y constateert al snel dat de door merk X afgegeven prognoses niet gerealiseerd konden worden en heeft merk X hier bij herhaling op aangeschreven maar zonder het gewenste resultaat. Ook de tussenkomst van advocaten aan beide zijden mag niet baten. Y start uiteindelijk een procedure en stelt zich op het standpunt dat er tussen partijen een franchiseovereenkomst is gesloten en merk X gehouden is over te gaan tot levering van de bestelde merkproducten.  Het feit, zo stelt Y, dat merk X inmiddels de overeenkomsten heeft ontbonden baat haar niet aangezien de door haar verstrekte omzet prognoses onjuist en ondeugdelijk waren. Merk X stelt zich op het standpunt dat er in het geheel geen sprake is van een franchiseovereenkomst maar slechts van een POS-overeenkomst en bovendien dat zij de overeenkomsten gerechtvaardigd buitengerechtelijk heeft ontbonden.

De voorzieningenrechter deelt de mening van Y stellende dat: “Echter, gelet op de definitie van een franchise, zijnde ‘het recht dat een centrale onderneming tegen bepaalde voorwaarden verleent aan particuliere ondernemers om gebruik te maken van haar kennis van het management en haar naam om het afzetgebied van het eigen product te vergroten’, en de elementaire kernmerken die daarvan in het algemeen onderdeel uitmaken, zoals afzet, samenwerking, exploitatierecht, geldelijke vergoeding, zelfstandigheid van de franchisenemers en uniformiteit, is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat de onderhavige tussen partijen op 10 augustus 2010 en in maart 2011 gesloten overeenkomsten als franchiseovereenkomsten gekwalificeerd dienen te worden.” Het feit dat er, aldus de voorzieningenrechter, sprake is van een franchiseovereenkomst en merk X voor het niet halen van de prognoses, in ieder geval naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, hiervoor aansprakelijk kan worden gehouden, leidt ertoe dat merk X alsnog de door Y bestelde producten moest leveren.

Deze uitspraak leert ons een aantal dingen; de naam van de overeenkomst doet niet ter zake. Indien het kenmerken heeft, zoals in de onderhavige zaak, van een franchiseovereenkomst leidt dit ertoe dat dit (in ieder geval in rechte) ook als zodanig wordt beschouwd  met alle consequenties van dien. De consequenties voor de ‘franchisegever’ in deze zaak waren vergaand; niet alleen had hij - onbedoeld - een franchiseovereenkomst gesloten, maar werd hij tevens geconfronteerd met de daaruit voortvloeiende zorgplicht betreffende de afgegeven omzetprognoses.

mr. Myrthe S.J. Steenhuis, Köster Advocaten

 

 

 

Lees meer over:
Franchise+ Franchiseplus
Redactie