Effecten van Groepsvrijstellingsverordening

De effecten van de nieuwe Groepsvrijstellingsverordening op de franchiseovereenkomst V??r 1 januari 2002 dienen alle huidige en toekomstige franchiseovereenkomsten in lijn met de nieuwe mededingingsregels opgesteld te worden. Voor negen van de tien franchiseovereenkomsten betekent dit een verplichte wijziging van een of meerdere bepalingen. Wat heeft dit voor gevolgen voor ?w franchiseovereenkomst? Sinds 1 juni 2000 is de nieuwe Groepsvrijstellingsverordening voor verticale overeenkomsten van toepassing op franchiseovereenkomsten. Deze Verordening heeft de Groepsvrijstellingsverordening voor franchiseovereenkomsten vervangen. De nieuwe Verordening is ook op andere verticale overeenkomsten van toepassing, zoals distributieovereenkomsten en alleenverkoop. In vergelijking met de oude Verordening zijn nieuwe formuleringen ge?ntroduceerd, is de concurrentiepositie van franchisenemers na be?indiging van de franchiserelatie verruimd en blijft de bescherming van de knowhow van franchisegever een gerechtvaardigde reden om concurrentiebeperkende beperkingen op te leggen aan franchisenemers. Zo introduceert de nieuwe Verordening het zgn. niet-concurrentiebeding. Dit houdt enerzijds een afnameverplichting in en anderzijds een verbod voor franchisenemer om concurrerende producten te verkopen1). In de oude Verordening kwam de term 'niet-concurrentiebeding' niet voor, maar werden de twee verplichtingen voor franchisenemer apart geregeld. Concurrentieverbod De ingrijpendste verandering voor uw franchiseovereenkomst is het concurrentieverbod: het verbod voor franchisenemer om concurrerende producten te verkopen mag na het einde van de franchiseovereenkomst gedurende ??n jaar voortduren, mits een dergelijke verplichting betrekking heeft op concurrerende producten, beperkt is tot de franchisevestiging zelf en onmisbaar is om de door de franchisegever aan franchisenemer overgedragen knowhow te beschermen. Waar de oude Verordening spreekt over "het uitoefenen soortgelijke handelsactiviteiten", spreekt de nieuwe Verordening over "het produceren, kopen, verkopen of wederverkopen van goederen of diensten die met de contractgoederen of -diensten concurreren". Waar de oude Verordening spreekt over "het gebied waarin hij de franchise heeft ge?xploiteerd", spreekt de nieuwe Verordening over "de lokaliteiten en terreinen waar de franchisenemer gedurende de contractperiode werkzaam was". Dit laatste moet volgens de Europese Commissie eng worden uitgelegd, namelijk als verkooppunt van de franchisenemer, ofwel de franchisevestiging zelf. Afnameverplichting De nieuwe Verordening stelt beperkingen op aan verticale afspraken. Zo mag een afnameverplichting van minimaal 80% voor maximaal vijf jaar gelden. Daarna moeten leverancier en afnemer gezamenlijk nieuwe afspraken maken, stilzwijgende verlenging mag dus niet. Voor verticale beperkingen in franchiseovereenkomsten heeft de Verordening echter een uitzondering gemaakt. De Europese Commissie erkent dat naarmate de overdracht van de knowhow belangrijker is, concurrentiebeperkende verplichtingen gemakkelijker aan de voorwaarden voor een vrijstelling voldoen. Een niet-concurrentiebeding, opgelegd met betrekking tot de door franchisenemer gekochte goederen of diensten, is niet in strijd met het kartelverbod, wanneer dit beding noodzakelijk is om de gemeenschappelijke identiteit en reputatie van het franchisenet in stand te houden. In dit geval is ook de duur van het niet-concurrentiebeding irrelevant, zolang hij niet de looptijd van de franchiseovereenkomst zelf overschrijdt. In concreto betekent dit dat zelfs een exclusieve afnameverplichting toegestaan is. De franchiseovereenkomst zelf mag vijf, tien jaar of langer duren, zolang aan de hierboven gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het is wel oppassen voor franchisegevers die een marktaandeel hebben van meer dan 30% op de relevante markten. In dit geval moeten de verticale beperkingen ter toetsing aangemeld worden bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).

Lees meer over:
Franchise+ Franchiseplus
Redactie