Wat gaat Den Haag nu met franchise doen?

Franchise en regelgeving: het blijft een lastige tango. Na een aanvankelijk wetsontwerp dat hard is afgekraakt door de betrokkenen besloot de regering in het regeerakkoord van september 2017 dat er “nadere regelgeving” moest komen over franchise. Het idee – zo werd dat ook vanuit Den Haag gebracht – was dat een volwaardige wet zou worden ingevoerd. Het verslag van 9 maart 2018 van een algemeen overleg (het overleg vond op 8 februari 2018 plaats) schept niet bepaald duidelijkheid. Komt er nu wel of niet een “echte” wet?

Voorgeschiedenis

Nog even terug naar het begin. In april 2017 verscheen op last van toenmalig Minister van Economische Zaken Kamp een wetsvoorstel om de Nederlandse Franchise Code (NFC) te verankeren. De NFC bestond al even, maar kon op dermate weinig steun van met name de franchisegevers rekenen, dat zij amper werd toegepast in contracten. Het idee van het wetsvoorstel was dat de NFC via een algemene maatregel van bestuur dwingend zou worden opgelegd in franchiseovereenkomsten. 

Op het wetsvoorstel verschenen 359 reacties, waarvan zo’n 50 inhoudelijke reacties. Deze inhoudelijke reacties waren grotendeels negatief: dit wetsvoorstel doet onvoldoende recht aan de complexiteit en diversiteit in de franchisebranche. Bovendien gaat het niet aan dat de branche een NFC door de strot geduwd krijgt, waar zij niet achter staat. 

Het resultaat was dat het wetsvoorstel werd aangehouden. Van uitstel leek vervolgens afstel te komen toen in het regeerakkoord van september 2017 stond dat nadere regelgeving moest komen om de “precompetitieve fase” te regelen. Het leek erop, zo werd dat ook aan de stakeholders gepresenteerd, dat een volwaardige wet zou worden opgesteld om franchise te regelen, net zoals er volwaardige wetten bestaan over de arbeidsovereenkomst en de huurovereenkomst.

Toch een algemene maatregel van bestuur? 

Op 8 februari 2018 vond een algemeen overleg plaats voor de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat. Het verslag is op 9 maart 2018 vastgesteld (Kamerstukken (II), vergaderjaar 2017-2018, 24 036, nr. 428). Dit algemene overleg ging hoofdzakelijk over aanbestedingsrechtelijke onderwerpen, maar CDA-Kamerlid Van den Berg vroeg hoe het met franchise is gesteld. Daar antwoordde Staatssecretaris Keijzer als volgt op: 
“Mevrouw Van den Berg vroeg nog hoe het nu zit met de franchisecode, de regels die voor franchisenemers en franchisegevers moeten worden opgesteld. In het regeerakkoord staat daar ook een zinsnede over, namelijk dat er regelgeving voor moet komen en dat de precompetitieve fase in wetgeving moet worden opgenomen. Ik ben daarmee bezig. Mij is gebleken dat er geen overeenstemming is tussen franchisegevers en franchisenemers over de nationale franchisecode. Daar zit heel veel tijd en betrokkenheid van allerlei belanghebbenden in, maar dat is voor mij dan op een gegeven moment een feit. Daarom zal ik ook naar uw Kamer komen met een uitwerking daarvan in een algemene maatregel van bestuur, met daarin regels voor de precompetitieve fase. Ik hoop dat voor het einde van het jaar te doen.”

Uit deze passage kan in ieder geval de conclusie worden getrokken dat de NFC voor de staatssecretaris heeft afgedaan en niet aan de markt zal worden opgelegd. Echter, de opmerking dat de regelgeving in een algemene maatregel van bestuur wordt uitgewerkt, intrigeert. Betekent dit dat het wetsvoorstel (dat voorziet in een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ‘code’) – dat behoorlijk hard  op inhoudelijke gronden is afgekraakt – toch wordt afgestoft en ingevoerd? Hoe gaat de algemene maatregel van bestuur eruit zien? Welke invloed krijgt de branche op de regelgeving? Hoe zorgt de regering voor voldoende draagvlak voor de regelgeving? Als het wetsvoorstel niet wordt afgestoft, welke wettelijke basis krijgt een algemene maatregel van bestuur dan? 

Deze opmerking van de staatssecretaris roept daarom helaas meer vragen op dan zij beantwoordt. Omdat er geen context is gegeven om uit te putten, blijft het gissen welke kant het op gaat. Ik hoop op een slip of the pen in dit algemene overleg en zou het toejuichen als het onderwerp “franchise” bij wet wordt geregeld waarbij de branche inspraak heeft kunnen hebben. Tot slot wordt hardnekkig vastgehouden aan de uitdrukking ‘precompetitieve fase’, terwijl uit ambtelijke kringen toch echt was aangegeven dat (ook) dit een slip of the pen uit het regeerakkoord betreft en wordt gedoeld op de ‘precontractuele fase’. 

Kortom, het zou goed zijn als er al eerder dan eind van dit jaar duidelijkheid komt over de koers van de staatssecretaris en de inhoud van de ‘regelgeving’ die wordt voorgestaan. Verheugend is dat de NFC niet doorgaat.

Jan Spanjaard
La Gro Advocaten
www.lagrolaw.nl

Jan Spanjaard