Recht op goodwill voor de franchisenemer op grond van de Wet franchise.
Met ingang van 1 januari 2023 is de Wet franchise van toepassing op alle franchiseovereenkomsten. Tot deze datum was er een overgangsperiode voor de lopende franchiseovereenkomsten voor de bepalingen over de goodwill, het non-concurrentiebeding (artikel 7:920 BW) en het instemmingsrecht (artikel 7:921 BW). Deze overgangsperiode verloopt op 1 januari 2023 zodat na die datum alle franchiseovereenkomsten aan alle bepalingen van de Wet franchise moeten voldoen.
Dit betekent niet alleen dat op alle franchiseovereenkomsten het instemmingsrecht van de franchisenemers van toepassing zal zijn en dat concurrentieverboden aan de in artikel 7:920 BW opgenomen voorwaarden dienen te voldoen maar dat vanaf die datum ook alle franchiseovereenkomsten bepalingen over (de te vergoeden) goodwill dienen te bevatten. In het kader van deze bijdrage wil ik deze bepaling nader toelichten.
Artikel 7:920 BW geeft in lid 1 sub a de verplichting om in de franchiseovereenkomst bepalingen op te nemen over de wijze waarop wordt vastgesteld of er goodwill aanwezig is in de onderneming van de franchisenemer en zo ja welke omvang deze heeft en is welke mate deze is toe te rekenen aan de franchisenemer. Tot zo ver lijkt dit artikel duidelijkheid te geven. Sommige (franchisenemers veelal) lijken te veronderstellen dat hiermee een wettelijk recht op vergoeding van goodwill is vastgelegd. De Memorie van Toelichting geeft bij sub a aan dat deze bepaling naar verwachting leidt “tot meer zekerheid en duidelijkheid voor de franchisenemer over de financiele gevolgen bij eventuele beëindiging van de franchiserelatie.”
De wet franchise geeft echter aan dat de wijze van berekening (van de omvang) van de goodwill en de mate van toerekening hiervan aan de franchisenemer bepaalt dient te worden in de franchiseovereenkomst die wordt opgesteld door de franchisegever. Uiteraard vindt er vrijwel altijd overleg plaats tussen de franchisegever en de franchisenemers over de wijze waarop dit dient te gebeuren maar uiteindelijk is het veelal de franchisegever die bepaalt welke regeling in de overeenkomst wordt opgenomen. Niet alleen kan de omvang en toerekening aan de franchisenemer beperkt worden daarnaast bevat de bepaling geen recht op vergoeding van de goodwill bij beëindiging van de samenwerking
Dat recht op vergoeding wordt in sub b van hetzelfde lid namelijk beperkt tot die situaties waarbij de franchisegever de onderneming van de franchisenemer overneemt. Hier is namelijk opgenomen dat de franchiseovereenkomst dient te bepalen “op welke wijze goodwill die redelijkerwijs is toe te rekenen aan de franchisenemer bij beëindiging van de franchiseovereenkomst aan de franchisenemer wordt vergoed, indien de franchisegever de franchiseonderneming van de betreffende franchisenemer overneemt om deze onderneming zelfstandig voort te zetten, danwel over te dragen aan een derde met wie de franchisegever een franchiseovereenkomst sluit. (onderstreping TM)”
Deze laatste zin beperkt aldus in aanzienlijke mate het recht op een goodwill vergoeding voor de franchisenemer. Er is een duidelijke bescherming aangebracht voor de franchisenemer die geconfronteerd wordt met een (vijandige) overname van zijn onderneming door de franchisegever die daarmee gebruik, danwel misbruik, maakt van de door hem opgebouwde goodwill. Begrijperlijkerwijs heeft de wetgever de franchisenemer hiertegen willen beschermen. Verder dan dat reikt de bescherming echter niet. Voor die situaties waarbij de franchiseovereenkomst op andere wijze eindigt, ofwel door ontbinding ofwel door het verstrijken van de looptijd, geeft de Wet franchise de franchisenemer geen aanspraak op een vergoeding van de opgebouwde goodwill. Er zijn daarbij tal van omstandigheden en scenario’s mogelijk waarbij een franchisenemer eenzelfde bescherming zou willen hebben. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de situatie waarin een franchisegever weigert de samenwerking na verloop van de contractuele looptijd te verlengen. Verkoop van de onderneming biedt in dat geval geen uitkomst. De door de franchisenemer in de onderneming opgebouwde goodwill gaat teniet zonder dat de franchisenemer op basis van de Wet franchise een recht op vergoeding van de goodwill toekomt nu deze situatie niet overeenkomt met het in artikel 7:920 BW benoemde recht op vergoeding van goodwill.
De wet franchise geeft daarmee een begin van een wettelijke regeling om misbruik van omstandigheden te voorkomen en de franchisenemer de gewenste bescherming te bieden. Er zijn echter nog altijd veel situaties denkbaar waarbij de Wet franchise geen uitweg biedt en terug gevallen moet worden op de al bestaande jurisprudentie en wetgeving.
Mr. T. Meijer – franchiseadvocaat
Ludwig & Van Dam Franchise advocaten, franchise juridisch advies.