Herijking van de wetgeving over franchise

Een jaar geleden zag de wetgevingswereld er op franchisegebied heel anders uit dan nu. Er was een Nederlandse Franchise Code (NFC) waar de Minister van Economische Zaken hard op inzette. Toen de franchisebranche naar de zin van de Minister de NFC onvoldoende voortvarend omarmde, gelastte hij wetgeving als oplossing van alle onheil.

De reacties in de internetconsultatie lieten niet lang op zich wachten. De oogst: 359 reacties, waarvan zo’n 300 in de vorm “voor” of “tegen”. De teneur van de inhoudelijke reacties: zo moet het dus niet. En ik zal kleur bekennen: ook ik vond het wetsvoorstel niet goed. Het sorteerde te veel voor op uitsluitend de NFC en leek onvoldoende vooraf onderzocht. Daarbij was het wetsvoorstel te star in die zin dat onvoldoende onderscheid tussen franchiseformules, harde en zachte franchise en de eisen van de tijd werd gemaakt. Kortom, er was onvoldoende oog voor de lappendeken die franchise heet. 

Ik was dan ook blij verrast dat het regeerakkoord in september 2017 afrekende met het wetsvoorstel en liet doorschemeren dat een nieuw wetsvoorstel in de maak is, dat meer rekening houdt met de ‘precontractuele fase’. Dat is geen overbodige luxe. De rechtspraak over franchisezaken laat vrijwel in alle gevallen zien dat de verwachtingen van de franchisenemer niet matchten met die van de franchisegever. 

In dat kader wordt de blik bijna automatisch naar België gedwongen, waar al uitgebreide wetgeving bestaat over de informatie die in het kader van onder andere franchise voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst moet worden verstrekt. Dat betreft onder meer:

  • historische marktgegevens en prognose van de markt waarin de activiteiten worden uitgeoefend;
  • een overzicht van het franchisenetwerk;
  • een overzicht van nieuwe en vertrokken franchisenemers;
  • de lasten en investeringen waartoe de franchisenemer in spe zich verbindt bij de aanvraag en tijdens de looptijd van de franchiseovereenkomst met opgave van de bedragen en hun bestemming alsook een aflossingstermijn, het ogenblik waarop ze aangegaan zullen worden en hun lot bij beëindiging van de overeenkomst.

Voorwaar geen verkeerd lijstje, dat als praktische wenk voor de praktijk zou kunnen dienen. Bij de prognoses kan best de waarschuwing worden geplaatst ‘resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst’. Ik spreek dan ook de hoop uit en ik roep de wetgever op het Belgische voorbeeld ter harte te nemen bij het schrijven van een goede wet die recht en eer doet aan de mooie economische motor die franchise heet. 

Mr. Jan Spanjaard
Advocaat bij La Gro Advocaten