Franchisegever moet deugdelijkheid prognose bewijzen

Wet Acquisitiefraude

Zoals bekend is op 1 juli 2016 de Wet Acquisitiefraude in werking getreden. Voornoemde wet is ook van toepassing op franchiserelaties. Het doel van deze wet is, kort gezegd, een onjuiste voorstelling van zaken bij werving te voorkomen. Als sprake is van acquisitiefraude, dan heeft dit op grond van artikel 6:195 lid 1 BW omkering van de bewijslast tot gevolg. Door de invoering van deze wet dienen franchisenemers, die menen slachtoffer te zijn geworden van door franchisegever verstrekte ondeugdelijke prognoses, enkel te stellen dat de prognoses misleidend en/of onvolledig waren en waarom dit zo is. Het is dan aan franchisegever te bewijzen dat de verstrekte prognoses deugdelijk zijn. Slaagt een franchisegever hier niet in, dan heeft dit tot gevolg dat ervan wordt uitgegaan dat franchisegever onrechtmatig jegens franchisenemer heeft gehandeld ten gevolge waarvan franchisegever aansprakelijk is voor de door franchisenemer geleden schade.

Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 7 december jl. is een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant gepubliceerd, waarin de rechtbank voor het eerst op grond van de Wet Acquisitiefraude heeft geoordeeld dat franchisegever moet bewijzen dat de door haar verstrekte prognose deugdelijk is (ECLI:NL:RBZWB:2017:8013). 

Allereerst zij opgemerkt dat de uitspraak summiere informatie over de feiten en omstandigheden bevat. Bekend is in ieder geval dat partijen op 19 november 2013 een franchiseovereenkomst hebben gesloten en franchisegever bij brief van 11 januari 2016 de franchiseovereenkomst met franchisenemer heeft ontbonden. Of de ontbinding is gelegen in het feit dat franchisegever een vordering van bijna € 25.000,- op franchisenemer heeft, is onbekend. Wel is bekend dat franchisegever algehele voldoening van voornoemd openstaand bedrag vordert. Franchisenemer doet in dit kader een beroep op verrekening. De kantonrechter is echter van oordeel dat het beroep op verrekening dient te worden gepasseerd, omdat dit gemotiveerd door franchisegever wordt betwist. Daarnaast voert franchisenemer verweer tegen de hoogte van de vordering, de bestanddelen van de vordering en de nevenvorderingen. Aangezien de beoordeling van die verweren afhankelijk is van de beoordeling van de tegeneis van franchisenemer heeft de kantonrechter iedere beslissing in dit kader aangehouden.

Prognose (on)deugdelijk

Franchisenemer heeft als tegeneis onder meer gesteld dat franchisegever hem in de precontractuele fase van de franchiseovereenkomst een ondeugdelijke prognose heeft voorgelegd, zodat franchisegever jegens hem onrechtmatig zou hebben gehandeld en uit dien hoofde schadeplichtig zou zijn. Ter onderbouwing van voorgaande stelling voert franchisenemer aan dat franchisegever een benchmark uit 2009 zou hebben gehanteerd, die niet actueel was doordat geen rekening zou zijn gehouden met de negatieve marktontwikkelingen van de economische crisis. Vervolgens doet franchisegever een beroep op de omkering van de bewijslast ingevolge de Wet Acquisitiefraude. Franchisegever voert aan dat bij de benchmark wel degelijk rekening is gehouden met de crisis. Voorts heeft franchisegever ter zitting aangevoerd dat de prognose is gebaseerd op de benchmark van 2012 en niet die van 2009. De benchmark van 2012 is echter door franchisegever niet in het geding gebracht, zodat hij aanbiedt deze alsnog in het geding te brengen. Met betrekking tot de omkering van de bewijslast voert franchisegever wel aan dat de Wet Acquisitiefraude ruim twee jaar later is ingetreden dan het moment dat de franchiseovereenkomst is gesloten, zodat deze naar zijn mening op de onderhavige kwestie niet van toepassing zou zijn.

Overweging rechtbank

De kantonrechter overweegt niettemin dat bij het in werking treden van de Wet Acquisitiefraude geen onderscheid is gemaakt in de toepasselijkheid van de bepalingen op overeenkomsten, die gesloten zijn vóór, of na de datum van inwerkingtreding van de wet. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat de Wet Acquisitiefraude op de onderhavige zaak van toepassing is. Franchisegever wordt dan ook (zoals door hem aangeboden) in de gelegenheid gesteld de genormaliseerde en niet-genormaliseerde benchmark van 2012, voorzien van een toelichting, in het geding te brengen teneinde te bewijzen dat de prognose wel deugdelijk is opgesteld. 

Conclusie 

Franchisenemers kunnen op grond van voornoemde uitspraak franchisegever dwingen aan te tonen dat de door franchisegever verstrekte prognoses deugdelijk zijn. In het geval franchisegever hierin niet slaagt staat in beginsel het onrechtmatig handelen van franchisegever jegens franchisenemer vast met als gevolg dat franchisegever schadeplichtig is.

Sabriye Ort
Advocaat
Leeman Verheijden Huntjens Advocaten

Sabriye Ort
Sabriye Ort Sabriye Ort
Advocaat
Stel je vraag aan Sabriye Ort
CAPTCHA