Rechterlijke macht anticipeert op invoering Wet Franchise

Op 1 januari 2021 wordt de Wet Franchise van kracht. Hoewel dat over enkele maanden is, werpt deze wet zijn schaduw al vooruit op de franchisebranche. En wordt er ook al geanticipeerd door de rechterlijke macht op de invoering van deze wet.

In een recent kort geding bij de Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2020:4799 – klik hier voor het volledige vonnis) was sprake van een franchisegever die de franchiseovereenkomst met een franchisenemer had ontbonden. De reden daarvoor was dat deze franchisenemer weigerde om zijn winkel te verbouwen. De franchisegever vond dat wanprestatie. De franchisenemer op zijn beurt was van mening dat de ontbinding niet rechtsgeldig was, omdat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt daarover.

De rechtbank oordeelt dat de franchisegever inderdaad niet tot ontbinding had mogen overgaan. Daarbij is het voor de rechtbank van belang dat er geen (duidelijke) afspraken zijn gemaakt tussen partijen over de verbouwing die de franchisenemer moest uitvoeren van zijn franchisegever. Uit gesprekken die partijen voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst hadden gevoerd, zou blijken dat er op enig moment een verbouwing zou moeten plaatsvinden, maar niets over de kosten en de omvang van deze verbouwing. Volgens de rechtbank is het aan de franchisegever om te regelen dat een financieel zwaarwegende verplichting, zoals een verbouwing, duidelijk wordt opgenomen in de franchiseovereenkomst of op een andere manier. In deze zaak gold dat te meer, omdat de franchisegever ermee bekend was dat de financiële mogelijkheden van de franchisenemer beperkt waren.

Aan die verplichting heeft de franchisegever volgens de rechtbank niet voldaan, welk oordeel de rechtbank mede baseert - en dat is interessant - op de Wet Franchise. Hoewel deze wet volgens de rechtbank formeel nog niet van kracht is, kan uit die wet al wel de algemene regel worden afgeleid dat een franchisegever zich als een ‘goed franchisegever’ dient te gedragen. Een algemene regel die aldus de rechtbank via het leerstuk van de redelijkheid en billijkheid nu ook al geldt. Daarnaast wijst de rechtbank er op dat de franchisegever op grond van de Wet Franchise bij het aangaan van de franchiseovereenkomst tijdig informatie moet geven over zijn financiële positie. De rechtbank lijkt daar te verwijzen naar artikel 7:913 lid 3 sub a BW (nieuw), hoewel in dit geval artikel 7:913 lid 2 sub b BW (nieuw) toepasselijker is. Te weten dat een franchisegever in de precontractuele fase aan de kandidaat-franchisenemer inzicht moet verschaffen over de inhoud en strekking van de investeringen die de franchisegever van hem verlangt. Waaronder dus ook inzicht in de kosten van een verbouwing.

Dus hoewel de Wet Franchise pas over enkele maanden van kracht wordt, heeft deze wet dus al wel invloed op de rechtsverhouding tussen franchisegevers en franchisenemers. Dit bevestigt te meer dat zowel franchisegevers als franchisenemers nu al rekening dienen te houden met de aankomende invoering van de Wet Franchise.

Stel je vraag aan Jan-Willem Kolenbrander
CAPTCHA