Onjuiste veronderstelling franchisegever-franchisenemer weerklinkt in wetsvoorstel Kamp

Gisteren is een wetsvoorstel gepubliceerd voor de franchiseovereenkomst ‘‘met als doel om de positie van de franchisenemer – die doorgaans zwakker is dan van de franchisegever – te versterken en er op die manier voor te zorgen dat zowel voorafgaand aan als na het sluiten van een franchiseovereenkomst de belangen van de franchisegever en die van de (aspirant-)franchisenemer onderling meer in balans worden gebracht’’.

Dit wetsvoorstel is al geruime tijd geleden (oktober 2016) aangekondigd. Het wetsvoorstel bevat een definitie van de franchiseformule, de franchisegever, de franchisenemer, de franchiseovereenkomst en de voorovereenkomst (artikel 7:399f BW). In het tweede artikel 7:399g BW wordt vervolgens verwezen naar een algemene maatregel van bestuur waarin een gedragscode kan worden aangewezen. Alhoewel de NFC niet wordt genoemd, is het evident dat deze algemene maatregel van bestuur er zal komen en de NFC hierin zal worden opgenomen. 

De Memorie van Toelichting die bij het wetsvoorstel gepubliceerd is, is omvangrijk (40 pagina’s) maar een eerste vluchtige lezing leert dat het wetsvoorstel is geënt op de gedachte dat de franchisenemer een duidelijke underdogpositie inneemt ten opzichte van de franchisegever. De focus ligt dan ook duidelijk op de bescherming van de franchisenemer, ondanks het feit dat ook wordt geconstateerd dat ‘‘bij de meeste ketens franchisegevers en franchisenemers in goed overleg samenwerken en beide voordeel daarvan hebben’’. Uitgangspunt is in ieder geval dat de gedragscode die bij algemene maatregel van bestuur zal worden aangewezen, in beginsel zal moeten worden toegepast. Uitsluitend wanneer afspraken worden gemaakt tussen franchisegever én franchisenemer, kan hiervan worden afgeweken. Dan moet wel aan de voorwaarden zijn voldaan zoals in het wetsvoorstel geformuleerd, namelijk het zogeheten pas-toe-of-leg-uit. Anders gesteld: er zal uitvoerig moeten worden toegelicht waarom er van de code wordt afgeweken en bovendien zal dit dus, zoals gesteld, alleen kunnen met instemming van de franchisenemer.

Zoals in de Memorie van Toelichting staat vermeld, moet ‘‘uitgelegd worden waarom een bepaald voorschrift of element uit de gedragscode in een specifieke situatie of branche niet werkbaar is’’. Alhoewel wordt gesteld dat men ruimte wil laten aan het bedrijfsleven zelf, en om die reden de code niet in de wetgeving wordt vastgelegd, moeten de spelregels die partijen hanteren wél langs de lijnen van de gedragscode worden vastgelegd.

Hoe dan ook, de franchisegever overtreedt de nieuwe regeling als hij:

  • zich niet houdt aan de gedragscode en in de franchiseovereenkomst ook geen beding opgenomen is waarin is bepaald dat van deze code wordt afgeweken of
  • zich niet houdt aan de gedragscode, zich beroept op een in de franchiseovereenkomst opgenomen beding waarbij van de gedragscode wordt afgeweken en de daarbij behorende motivering niet voldoet aan het bepaalde in artikel 7:399g tweede lid BW.

Een en ander kan leiden tot wanprestatie van de zijde van de franchisegever als gevolg waarvan de franchisenemer kan afdwingen dat de gedragscode wel zal worden toegepast door middel van een gang naar de rechter. Geleden schade vanwege het niet toepassen van de gedragscode kan ook langs die weg op de franchisegever worden verhaald. 

Kort en goed; een weinig rooskleurig vooruitzicht voor franchiseorganisaties! Mijn verwachting is dat als dit wetsvoorstel daadwerkelijk wet wordt, het de verhoudingen tussen franchisegever en franchisenemer alleen maar op scherp zal zetten. 


Tot zo ver de eerste bevindingen over het zojuist gepubliceerde wetsvoorstel. Op korte termijn zal hier nog meer over gepubliceerd worden en over de implicaties hiervan voor franchiseorganisaties. 

Myrthe S. J. Steenhuis
Vakgroep Franchise 
Köster Advocaten N.V.

myrthe-steenhuis