Hoge Raad verduidelijkt de norm voor aansprakelijkheid van de franchisegever voor ondeugdelijke prognoses

In een arrest van 24 februari 2017 heeft de Hoge Raad de omvang van de aansprakelijkheid van de franchisegever voor omzetprognoses verduidelijkt. De Hoge Raad zet de lijn uit zijn standaardarrest uit 2002 (Paalman/Lampenier) door en verduidelijkt zijn norm.

In het arrest uit 2002 ging het om de vraag of de franchisegever dient in te staan voor de juistheid van de door hem aan de franchisenemer verstrekte (omzet)prognoses. Het ging in 2002 om een prognose die door een derde was opgesteld. Volgens de Hoge Raad is de franchisegever alleen dan aansprakelijk voor prognoses van een derde als hij weet dat de prognose (de rapportage) een ernstige fout bevat en hij de franchisenemer daar niet voor waarschuwt. Hoe zit het nu met de aansprakelijkheid voor door de franchisegever zelf opgestelde prognoses? In zijn recente arrest oordeelt de Hoge Raad dat de franchisegever aansprakelijk is voor foute prognoses als hij deze zelf heeft opgesteld, ook als de franchisegever niet wist dat de prognose een fout bevatte. De franchisegever is dus voor eigen prognoses eerder aansprakelijk. Dit arrest sluit aan bij het arrest uit 2002. Ik zal dat toelichten. 

Reikwijdte van de aansprakelijkheid

De Hoge Raad introduceerde in zijn arrest uit 2002 de volgende normen: ten eerste rust er op de franchisegever geen verplichting om (omzet)prognoses aan een (potentiële) franchisenemer te verstrekken. Ten tweede oordeelde de Hoge Raad dat de franchisegever onrechtmatig kan handelen als hij – onverplicht – een rapport over de te verwachten omzet en de te verwachten winst verschaft, indien hij weet dat dit rapport ernstige fouten bevat en hij de franchisenemer daarvan niet in kennis stelt. Hieruit volgt dat een franchisegever in beginsel niet dient in te staan voor de juistheid van prognoses als deze afkomstig zijn van een derde, tenzij hij weet van ernstige fouten in de prognoses. 

Ten overvloede overwoog de Hoge Raad in 2002 dat aansprakelijkheid voor foute rapportages ook kan bestaan indien sprake is van onrechtmatig handelen door personen voor wie de franchisegever op grond van de art. 6:170 – 6:172 BW aansprakelijk is: de kwalitatieve aansprakelijkheid. De Hoge Raad heeft zich hier in 2002 niet verder over uitgelaten. De exacte reikwijdte van het oordeel van de Hoge Raad over de kwalitatieve aansprakelijkheid van de franchisegever werd niet beantwoord. Het recente arrest van de Hoge Raad geeft juist op dit punt verduidelijking.

Prognoses in de dagelijkse praktijk

In de afgelopen jaren is er veelvuldig geprocedeerd door met name franchisenemers die met regelmaat zich op het standpunt stelden dat zij – mede vanwege te rooskleurige prognoses – in een onrendabel winkelconcept waren gelokt. Belangrijk onderdeel van die procedures was de vraag of de franchisegever aansprakelijk was voor de foute (te rooskleurige) prognose. Het werd een maatschappelijk probleem. De politiek is zich er daarom mee gaan bemoeien met als gevolg dat Minister Kamp vorig jaar heeft aangekondigd de Nederlandse franchisecode van een wettelijk kader te willen voorzien. Onduidelijk is op dit moment of en wanneer dit gerealiseerd kan worden. Daarvoor is een meerderheid in de tweede en eerste kamer nodig. Of het nieuwe kabinet hiermee voortvarend aan de slag gaat, is onzeker. Ik merk op dat in deze code – overeenkomstig de rechtspraak van de Hoge Raad – geen verplichting is opgenomen om prognoses te verstrekken. Als er wel een prognose wordt verstrekt, dient de franchisegever in te staan voor de juistheid ervan. Dat ontslaat de franchisenemer volgens de code echter niet van zijn onderzoeksplicht. Een franchisenemer heeft dus altijd ook een eigen verantwoordelijk onder de code ten aanzien van de haalbaarheid van zijn onderneming.

De uitspraak van 24 februari 2017 in vogelvlucht

Terug naar de uitspraak van 24 februari 2017. De belangrijkste overweging van de Hoge Raad bewaart hij voor het einde. Daar overweegt De Hoge Raad – ten overvloede – dat indien de franchisegever zelf een prognose opstelt de franchisegever ook aansprakelijk is voor fouten in die prognose zonder dat hij wist dat de door hem verstrekte prognose een fout bevatte. 

Dit vindt volgens de Hoge Raad ook toepassing in de gevallen van de artikelen 6:170 – 6:172 BW. Rekt de Hoge Raad hier nu de aansprakelijkheid voor franchisegevers (verder) op in vergelijking met zijn arrest uit 2002? Is dit een baanbrekende uitspraak? Ik ben van mening dat dit niet het geval is. Al in 2002 liet de Hoge Raad immers weten dat aansprakelijkheid kan worden gegrond op een van de gevallen als bedoeld in de artikelen 6:170 BW – 6:172 BW. M.i. kan het dan geen verrassing zijn dat de franchisegever ook onrechtmatig handelt als hij zelf een foute prognose maakt, ongeacht of hij wist dat deze fouten bevatte. Een dergelijke foute prognose dient voor rekening te blijven van degene die de fout maakt. In het kader van de toerekening maakt het bij prognoses dus verschil of de franchisegever de prognose zelf opstelt of dat de prognose afkomstig is van een derde. Indien een franchisegever het opstellen van een prognose uitbesteedt aan een derde, mag de franchisegever in beginsel – nog steeds – op de juistheid daarvan vertrouwen.

Conclusie

De conclusie van dit arrest is dat een franchisegever sneller aansprakelijk is voor een foute prognose wanneer hij deze zelf heeft opgesteld of wanneer een persoon als bedoeld in de artikelen 6:170 – 6:172 BW de prognose opstelt. Dat oordeel sluit aan bij het arrest Paalman/Lampenier en betreft geen lagere normstelling. Het arrest maakt wel heel duidelijk waar de grenzen van aansprakelijkheid voor prognoses liggen. Ik geloof niet dat de Hoge Raad met dit arrest een nieuwe norm heeft geïntroduceerd.

Gevolgen voor de praktijk

In de praktijk zal dit arrest er vermoedelijk toe leiden dat franchisegevers een prognose eerder door een derde zullen laten opstellen. Daarmee houdt je aansprakelijkheid voor foute prognoses buiten de deur. De franchisegever kan natuurlijk ook besluiten geen prognose op te stellen en ter beschikking te stellen. Een verplichting om dat te doen, ontbreekt namelijk.

Pieter van den Oord
La Gro Advocaten

Pieter van den Oord