Franchisenemer verplicht tot nakoming postcontractueel non-concurrentiebeding

Non-concurrentiebedingen in de franchiseovereenkomst blijven een hot topic binnen franchise relaties. Zo blijkt ook uit een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2019:7930 – klik hier voor het volledige vonnis).

Een franchisenemer (een vennootschap onder firma met twee firmanten) had voor twee locaties een franchiseovereenkomst gesloten met een franchisegever die actief is op het gebied van grafische dienstverlening.

In maart van dit jaar liet de franchisenemer per e-mail aan de franchisegever weten zeer ontevreden te zijn over de samenwerking en werden er allerlei (vermeende) tekortkomingen aan de zijde van de franchisegever benoemd. In mei van dit jaar werd dat opgevolgd door een brief van een advocaat waarin wederom allerlei (vermeende) tekortkomingen werden gemeld en werd tevens een beroep gedaan op ondeugdelijke prognoses. Ook werd gemeld dat franchisenemer zich op het standpunt stelde dat de samenwerking was geëindigd. Hoewel de franchisegever de tekortkomingen betwistte, ging deze wel akkoord met een beëindiging per 1 juli 2019, maar met volledig behoud van het postcontractuele non-concurrentiebeding. Dat concurrentiebeding verbood de (ex-)franchisenemer om gedurende een periode van één jaar vanuit het vestigingspunt concurrerende activiteiten te ontplooien. De (ex-)franchisenemer onderhandelde nog over vrijstelling van dat beding, maar partijen bereikten daar geen overeenstemming over. De (ex-)franchisenemer liet weten de activiteiten te staken. 

Een medewerker die sinds 2013 in loondienst was bij de franchisenemer sloot op 1 juli 2019 een vaststellingsovereenkomst met de (ex-)franchisenemer. Daarin was, onder meer, geregeld dat de medewerker de (oorspronkelijke) bedrijfsnaam zou verkrijgen, alsmede de URL van een website, zodat hij de bedrijfsactiviteiten van de (ex-)franchisenemer onder eigen naam zou kunnen voortzetten. De ex-franchisenemer bleek daarin nog wel een rol te spelen, te weten door kennelijk kopieerapparatuur te huren en deze door te verhuren aan deze ‘nieuwe’ onderneming. Oude klanten van de (ex-)franchisenemer werden bediend door deze nieuwe onderneming. De franchisegever sprak vervolgens in een kort geding zowel de (ex-)franchisenemer aan als de medewerker op het overtreden van het non-concurrentiebeding.

De (ex-)franchisenemer stelde zich daarbij op het standpunt dat de franchisegever zich niet kon beroepen op het non-concurrentiebeding, omdat er sprake zou zijn van ondeugdelijke prognoses en wanprestatie aan de zijde van de franchisegever. De (ex-)franchisenemer had echter niet aannemelijk gemaakt dat er ooit eerder was geklaagd bij de franchisegever over de (vermeende) wanprestatie. De klachten over de ondeugdelijke prognoses betroffen een periode uit het verre verleden waarover ook niet was geklaagd. Pas toen de (ex-)franchisenemer de samenwerking wilde beëindigen, werden deze onderwerpen aan de orde gesteld, doch dat is (hoe dan ook) volgens de rechter veel te laat. De (ex-)franchisenemer kan volgens de rechter dan ook onverkort aan het non-concurrentiebeding worden gehouden. Ook moet de (ex-)franchisenemer de telefoonnummers van beide vestigingen overdragen aan de franchisegever nu er geen aanleiding is deze te behouden.

De medewerker komt min of meer met de schrik vrij. Hoewel de rechter de gang van zaken met betrekking tot de totstandkoming van diens onderneming als “schimmig” omschrijft, ziet de rechter in de voorhanden feiten en omstandigheden geen aanleiding om de medewerker ook te verbieden om zijn concurrerende activiteiten te staken. Hoewel er sprake lijkt te zijn van een ‘opzetje’ tussen de ex-franchisenemer en de medewerker biedt dat in onderhavige situatie onvoldoende aanknopingspunten voor de rechter om een verbod uit te spreken, onder meer omdat de medewerker stelt niet te weten dat er sprake zou zijn van een non-concurrentiebeding. Dat is wellicht de vraag, aangezien de betreffende medewerker zes jaar lang bij de (ex-)franchisenemer in loondienst was en toch ook vragen moet hebben gesteld in de trant van waarom de (ex-)franchisenemer dan niet zelf onder eigen naam de exploitatie wilde voortzetten per 1 juli 2019. Maar goed, dat alles bleek in dit geval niet voldoende. 

Er moet derhalve niet te lichtvaardig over non-concurrentiebedingen worden gedacht als vertrekkend franchisenemer. Daartegenover zal een franchisegever de nodige informatie moeten verzamelen om een beding effectief in te kunnen roepen. Het is dus een eeuwigdurend spel tussen franchisegevers en vertrekkende franchisenemers.

Mr. Jan-Willem Kolenbrander 

De Clercq Advocaten ∙ Notariaat

Reacties: j.kolenbrander@declerq.com 

Stel je vraag aan Jan-Willem Kolenbrander
CAPTCHA