Kan de franchiseovereenkomst vanaf heden gemakkelijker worden ontbonden?

Onlangs heeft de rechtbank te Utrecht een vonnis gewezen (LJN: BZ5853) dat mogelijk verregaande consequenties kan hebben voor de algemene franchisepraktijk met betrekking tot de vraag wanneer een franchiseovereenkomst rechtsgeldig kan worden ontbonden. De situatie in hiervoor genoemde zaak is - kort samengevat - als volgt. Een franchisenemer heeft op enig moment een franchiseovereenkomst gesloten met de franchisegever. Volgens de franchisenemer heeft de franchisegever vervolgens 'niets' gedaan aan de franchise. Zo kreeg de franchisenemer, bijvoorbeeld, geen toegang tot een beloofde website en werd reclame materiaal helemaal niet geleverd. In de gerechtelijke procedure die volgt, doet de franchisenemer dan ook een beroep op de ontbinding van de franchiseovereenkomst. Uit het vonnis blijkt niet dat de franchisenemer op enig moment enige schriftelijke sommatie (ingebrekestelling) heeft gezonden aan de franchisegever. Desalniettemin heeft de rechtbank de vordering van de franchisenemer tot ontbinding van de franchiseovereenkomst toegewezen. De reden daartoe is dat de rechtbank van mening is dat de franchiseovereenkomst voor de franchisegever en de franchisenemer "voortdurende verplichtingen" met zich meebrengt. Door feitelijk niets te doen is de franchisegever tekort geschoten in de nakoming van deze (voortdurende) verplichtingen op grond waarvan nakoming blijvend onmogelijk is geworden. Een ontbinding zonder enige vorm van ingebrekestelling en verzuim is dan mogelijk, aldus de rechtbank. Met haar vonnis heeft de rechtbank te Utrecht aansluiting gezocht bij eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. In die jurisprudentie is uitgemaakt dat uit een huurovereenkomst voortdurende verplichtingen kunnen voortvloeien, zoals ten aanzien van de voortdurende plicht van de verhuurder om huurgenot te verschaffen en van de huurder om zich als goed huurder te gedragen. Wordt een dergelijke (voortdurende) verplichting niet nagekomen, dan is, aldus de Hoge Raad, nakoming blijvend onmogelijk geworden en is de ontbinding van de betreffende overeenkomst zonder enige ingebrekestelling mogelijk. De rechtbank te Utrecht betrekt voornoemde overwegingen van de Hoge Raad nu ook specifiek op de franchiseovereenkomst. Op grond hiervan kan zonder meer betoogd worden dat bepaalde tekortkomingen van de zijde van de franchisegever of een franchisenemer tot gevolg kunnen hebben dat de franchiseovereenkomst ontbonden kan worden, ook als de andere partij geen ingebrekestelling heeft gestuurd. Het moet dan wel gaan om voortdurende verplichtingen, zoals (bijvoorbeeld) de plicht van de franchisegever om voortdurende bijstand en ondersteuning te verlenen aan de franchisenemer. Voorgaande zou een duidelijke trendbreuk zijn met eerdere jurisprudentie van rechtbanken en gerechtshoven die - ook in het geval van voortdurende verplichtingen - juist een ingebrekestelling eisen. Met haar recente vonnis maakt de rechtbank te Utrecht het dus schijnbaar gemakkelijker om een franchiseovereenkomst te ontbinden in het geval van een tekortkoming van de andere partij. Desalniettemin is het verstandig om geen enkel risico te nemen en om - waar mogelijk - een ingebrekestelling te sturen aan de andere partij in het geval van een tekortkoming.

Jan-Willem Kolenbrander

Advocaat franchiserecht De Clercq

Stel je vraag aan Jan-Willem Kolenbrander
CAPTCHA